Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5652, 16/03878 tot en met 16/03881

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5652, 16/03878 tot en met 16/03881

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 december 2017
Datum publicatie
23 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:5652
Formele relaties
Zaaknummer
16/03878 tot en met 16/03881

Inhoudsindicatie

Afdrachtvermindering onderwijs (artikel 14 WVA).

Belanghebbende biedt een opleiding aan werknemers en claimt ter zake afdrachtvermindering onderwijs. De opleiding wordt verzorgd door een erkende opleidingsinstelling en heeft een Crebo nummer. De opleiding leidt uiteindelijk niet tot een certificaat of diploma. Het Hof oordeelt dat de vermelding als zodanig in het Crebo volstaat voor de toepassing van artikel 14 WVA en dat voldoende is komen vast te staan dat de werknemers daadwerkelijk de beroepspraktijkvorming hebben gevolgd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 16/03878 tot en met 16/03881

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 september 2016, nummers BRE 14/3469 tot en met 14/3472, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2008 tot en met 2011.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen in de loonheffingen (hierna te noemen: de naheffingsaanslagen), alsmede een boetebeschikking en beschikkingen heffingsrente, opgelegd:

Jaar

Aanslagnr.

Belasting (€)

Heffingsrente (€)

2008

[aanslagnummer] .A.01.8500

221.193

30.524

2009

[aanslagnummer] .A.01.9500

321.367

33.382

2010

[aanslagnummer] .A.01.10500

330.695

26.083

2011

[aanslagnummer] .A.01.1501

235.565

12.249

De naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.

De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, aan belanghebbende een vergoeding wegens immateriële schade en een proceskostenvergoeding toegekend en de Minister van Justitie en Veiligheid gelast aan belanghebbende het griffierecht te vergoeden.

1.3.

Tegen deze in één geschrift vervatte uitspraken van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op 14 juni 2017 heeft het Hof met instemming van partijen een inlichtingencomparitie gehouden te ‘s-Hertogenbosch. Tijdens de inlichtingencomparitie zijn de zaken van belanghebbende gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van [A] B.V (zaaknummers 16/03874 tot en met 16/03877) en [B] B.V. (zaaknummers 16/03882 tot en met 16/03885). Aldaar zijn toen voor J. Swinkels, raadsheer-commissaris, verschenen voor het verstrekken van inlichtingen, namens belanghebbende, de heer [D] en de heer [C] , directeur van belanghebbende, en als gemachtigde van belanghebbende mevrouw [E] , advocaat te [F] , vergezeld van de heer [G] , de heer [H] en mevrouw [J] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [K] , [L] , [M] , [N] en [O] .

1.5.

Van het verhandelde tijdens de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.6.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.7.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

De mondelinge behandeling ter zitting bij dit Hof heeft plaatsgehad op 12 oktober 2017 te ’s-Hertogenbosch. Tijdens deze zitting zijn de zaken van belanghebbende gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van [A] B.V (zaaknummers 16/03874 tot en met 16/03877) en [B] B.V. (zaaknummers 16/03882 tot en met 16/03885). Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [D] , de heer [C] , mevrouw [P] en mevrouw [Q] , en als gemachtigden van belanghebbende mevrouw [R] , mevrouw [E] , beiden advocaat te [F] , de heer [G] , de heer [S] , mevrouw [T] , mevrouw [J] , de heer [U] , en als getuigen/deskundigen mevrouw [V] en de heer [W] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [K] , [M] en [N] , tot bijstand vergezeld door mevrouw [X] en mevrouw [Y] .

1.9.

Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Voorts heeft belanghebbende ter zitting op verzoek van het Hof stukken overgelegd aan het Hof en de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van deze stukken.

1.10.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende behoort tot het [Z-concern] , evenals [AA-Holding] BV (hierna: de holding), [B] B.V. en [belanghebbende] B.V., en verleent diensten aan (gelieerde) concernvennootschappen en derden, onder andere bestaande uit werkzaamheden op het vlak van (personeels)administratie, HR, verkoop, huisvesting en vervoer. Het [Z-concern] exploiteert een uitzendbureau voor voornamelijk buitenlandse (Centraal- en Oost-Europese) arbeidskrachten. Deze arbeidskrachten werken bij inlenende bedrijven in Nederland, onder meer als orderverzamelaar, medewerker goederenontvangst, kwaliteitscontroleur, productiemedewerker, expeditie-medewerker, machineoperator en reach- en heftruckchauffeur. De naheffingsaanslagen hebben betrekking op de door belanghebbende toegepaste vermindering loonheffing op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA).

WVA

2.2.

De holding heeft op of omstreeks [april] 2008 een samenwerkingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met [BB] BV (hierna: [BB] ). In deze overeenkomst is onder meer bepaald:

Overwegende dat:

(…)

c. [BB] aan [Z-concern] op 11 februari 2008 een offerte (hierna: De Offerte,…) heeft uitgebracht tot oprichting van de zogenoemde “ [Z-concern] Academie”;

(…)

Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

‘Artikel 1 (…) [BB] zal in samenwerking met de aangewezen projectgroep van [Z-concern] de [Z-concern] Academie implementeren op basis van (…) De Offerte, waarvan integraal deel uitmaakt een advies van [DD] B.V. d.d. 7 december 2006 (…) In afwijking van (…) zal de startdatum van de Basisfase zijn gelegen op 1 januari 2008 en zal de einddatum van de Structurele Fase zijn gelegen op 31 december 2010.

(…)

Artikel 5 (…) Indien [Z-concern] op enigerlei wijze gehouden is door haar in het kader van deze samenwerking ontvangen subsidies terug te betalen of alsnog over te gaan tot afdracht zal [BB] gehouden zijn op basis van deze subsidies/afdrachten aan [Z-concern] verzonden nota’s te crediteren (…). Dit artikel is van toepassing indien en voor zover vanwege het Ministerie van OC&W zal zijn aangetoond dat een opleiding waarop de WVA is toegepast geen BBL-opleiding is in termen van de Wet Educatie en beroepsopleiding (…).’

2.3.

In bijlage 1 bij de overeenkomst staat een puntsgewijze samenvatting van de dienstverlening van [BB] voor het [Z-concern] . Daarin staat onder meer:

‘A. (...) 1. [BB] bepaalt in samenspraak met [Z-concern] voor de doelgroep uitzendpersoneel de ontwikkelthematiek en de bijbehorende OC&W-erkende competenties (c.q. kwalificaties / deelkwalificaties) (…).

(…)

B. (…) 1. [BB] faciliteert in samenspraak met [Z-concern] de ontwikkeling van een begeleidings- en beoordelings-systematiek die geschikt is om het verwerven en beoordelen van de aan te leren competenties tijdens de opleiding in theorie en praktijk te sturen en aan te tonen.

(…)

D. (…) 1. Op het moment dat bekend is wie in de BBL-opleiding instromen worden, na goedkeuring door een ROC, door [BB] de benodigde wettelijke individuele overeenkomsten aangemaakt, waarmee het BBL-programma formeel van start kan gaan.

(…)

3. Voorafgaand aan de start wordt eenmalig een mantelovereenkomst gesloten tussen het ROC en [Z-concern] over de samenwerking die [Z-concern] en dat ROC voor 3 jaar aangaan.’

2.4.

Op 8 december 2009 is een mantelovereenkomst getekend tussen de holding en het [ROC 1] , sector Zorg en Economie (hierna: [ROC 1] ). Daarin staat onder meer:

Overwegende:

 Dat het [ROC 1] als primair doel heeft passende en zo mogelijk erkende beroepsopleidingen te verzorgen voor toekomstige en zittende beroepsbeoefenaren;

(…)

Artikel 1 (…)

1.1. (…)

partijen zullen samenwerken op het snijvlak van professioneel beroepsmatig functioneren en onderwijs, waarbij uitgangspunt is dat het [ROC 1] zg. Hoofdleverancier is voor de crebo geregistreerde beroepsopleidingen en de onderdelen daarvan (…).

(…)

1.6.

Bij voldoende (groepsgewijze) deelname is het mogelijk opleidingen in de bol- en of bbl-leerweg inhoudelijk nader af te stemmen, voor zover de wettelijke kwalificatie of deelkwalificatie niet wordt bedreigd.

1.7.

Met betrekking tot oc&w-erkend maatwerk zal het [ROC 1] hoofdaannemer zijn als het gaat om opleiding, training, begeleiding en coaching van zittend personeel (…).

(…)

1.11.

Tussentijdse inhoudelijke bijsturing van opleidingen vindt plaats (…). De crebo-erkenning van de opleidingen mag daarbij niet in gevaar worden gebracht.

(…)

Artikel 4 (…)

4.1.

De mantelovereenkomst wordt aangegaan voor een periode van 3 jaar, met ingang van 1-5-2008 (…).’

2.5.

Door de [Z-concern] Academie werden opleidingen aangeboden aan (werknemers van) belanghebbende en andere groepsmaatschappijen, die in verband daarmee in de aangiften loonheffingen de afdrachtvermindering onderwijs toepasten op basis van het bepaalde in artikel 14, lid 1, van de WVA (hierna: de afdrachtvermindering). In totaal heeft het [Z-concern] de afdrachtvermindering voor 5.833 werknemers geclaimd (zijnde ca. 20% van het totale personeelsbestand van belanghebbende en de andere groepsmaatschappijen):

4.980 werknemers van [A] B.V. en [B] B.V. volgden de opleiding Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent (hierna: AKA); 222 werknemers van belanghebbende volgden de opleiding Sociaal Juridisch Medewerker Arbeidsvoorziening en Personeelswerk (hierna: SJM); 113 werknemers van [A] B.V. volgden de opleiding Assistent Medewerker Voeding/ Voedingsindustrie (hierna: SVO) en 518 werknemers van [A] B.V. en [B] B.V. volgden de opleiding Logistiek Medewerker (hierna: LM).

2.6.

Belanghebbende heeft de afdrachtvermindering toegepast in haar aangiften loonheffing over de jaren 2008 tot en met 2011 voor de werknemers, die waren ingeschreven voor de opleiding SJM (hierna: de deelnemers). Genoemde opleiding is geregistreerd in het Centraal Register Beroepsopleidingen (hierna: Crebo) onder het nummer 10026. Uitgangspunt van deze opleiding is praktijkopleiding op de werkvloer. Belanghebbende is door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven Stichting Ecabo (hierna: Ecabo) erkend als leerbedrijf voor opleidingen als deze. Geen enkele deelnemer heeft de SJM-opleiding afgerond met een erkend diploma of certificaat; de opleiding was niet gericht op het behalen van een diploma of certificaat.

2.7.

De SJM-opleiding betreft een opleiding op niveau 4 binnen de zogenaamde BBL-leerweg. Tot de stukken behoort het kwalificatiedossier SJM waarin de doelgroep, de te behalen kwalificaties en de inhoud van de SJM-opleiding zijn beschreven. Onderdeel van dit kwalificatiedossier is voorts een proces-competentiematrix.

2.8.1.

Tot de stukken behoort tevens een scholingsprogramma SJM opgesteld door [BB] en [ROC 1] . In dit scholingsprogramma wordt de doelgroep nader beschreven. Als onderdeel van de opleiding SJM is een lespakket ontwikkeld voor de (buitenlandse) werknemers van belanghebbende dat betrekking heeft op de gebieden sociale, persoonlijke en werk gerelateerde vaardigheden en taal.

2.8.2.

Over de doelgroep en de praktische vorming op de werkplek staat in het scholingsprogramma SJM onder meer vermeld:

5.1 Doelgroep organisatie. Eigen Staf Medewerkers [A]

Doelstelling en competentieontwikkeling

[A] wil door middel van opleiden de kwaliteit en toegevoegde waarde van haar eigen medewerkers voortdurend vergroten en verbeteren. [A] wil er voor zorgen dat alle medewerkers met hun zeer diverse culturele achtergronden elkaar kunnen verstaan, met elkaar communiceren, goed kunnen samenwerken en met en van elkaar leren.

De [Z-concern] Academie draagt zowel bij aan de persoonlijke ontwikkeling van de medewerker als de ontwikkeling van de [Z-concern] Organisatie

De competentieontwikkeling richt zich dan ook vooral op het leren werken in een Multi culturele omgeving en het verder ontwikkelen van de persoonlijke sociale vaardigheden

Onder de doelgroep eigen medewerkers vallen:

· _Accountmanagers (incl. Inhousemanagers)

· _Locatiemanagers

· _Planners

· _Leidinggevenden

· _Overige adm. Medewerkers(financieel, personeelsadministratie, etc.)

Hierbij gaat het om eigen medewerkers afkomstig uit zowel Nederland als uit verschillende Oost-Europese landen.

(...)

6.1

Doelgroep Eigen Staf medewerkers [A]

1e leerjaar: klantgericht werken (Multi culturele omgeving, Taal)

Het 1ste leerjaar staat in het teken van klantgericht werken waarbij het doel is dat medewerkers zich bewust worden van de kennis en vaardigheden die opgedaan worden in de dagelijkse praktijk, deze verder te ontwikkelen en toe te passen.

Bij de beoordeling van de medewerkers in hun ontwikkeling ligt het accent op bewustwording. Dit bekent dat de medeweker weet wat de doelstellingen zijn van de organisatie ten aanzien van klantgerichtheid. De medewerker moet weten wat er van hem/haar verwacht wordt maar hoeft de vaardigheden nog niet te kunnen beheersen. Hieruit kunnen de persoonlijke leerdoelen geformuleerd worden.

2e leerjaar: resultaatgericht werken (Taal, Pers. Sociale vaardigheden)

Het 2e leerjaar staat in het teken van resultaatgericht werken, waarbij het doel is om de kennis en vaardigheden die opgedaan zijn in het vorige leerjaar en binnen de dagelijkse werkplek en in de sociale omgeving toe te passen en deze eventueel verder te ontwikkelen.

Bij de beoordeling ligt het accent op toepassen van het geleerde. Dat wil zeggen dat de medewerkers laten zien en in staat zijn aan te tonen dat zij de (aan) geleerde competenties kunnen hanteren in de praktijk.

3e leerjaar: ondernemerschap (Pers. Sociale en commerciële vaardigheden, Taal)

Het 3e leerjaar staat in het teken van ondernemend werken en handelen waarbij het doel is om de kennis en vaardigheden in de afgelopen 2 jaar en in de dagelijkse [praktijk, te intrigeren in de huidige werksituatie.

Bij de beoordeling ligt het accent op het intrigeren van het geleerde. Dat wil zeggen dat medewerkers in staat zijn om zowel in kennis als in houding, het geleerde in de praktijk op een creatieve en ondernemende wijze vorm te geven.

(...)

8 Praktijkleren

Binnen BBL is het dagelijks werken en leren een essentieel onderdeel van opleiden. Naast externe scholingsmomenten zijn er vele momenten waar verschillende medewerkers elkaar tijdens de werkzaamheden tegen komen, waarbij er ‘van en aan elkaar’ geleerd kan worden. Dit is een praktijkleermoment. (...) De praktijkleermomenten en beoordeling daarvan zullen zich richten op de competenties zoals beschreven in het kwalificatiedossier.

(...)

Een hulpzaam en praktisch middel hierbij zijn de (al bestaande) overlegmomenten binnen de organisatie en opdrachten die voortkomen uit de gevolgde scholingen.

Voorbeelden hiervan zijn;

 Individueel overleg (begeleidingsgesprek)

 Functioneringsgesprekken

 Praktijkbeoordelingen (beoordelingsgesprek)

 Etc.

(…) De praktijkleermomenten en de beoordeling daarvan zullen zich richten op de competenties zoals beschreven in het kwalificatiedossier.

8.1

Voorwaarden praktijkleren

De essentie ligt in de meetinstrumenten die gebruikt worden om het praktijkleren te beoordelen Een overleg wordt een bewust leermoment door aan de volgende punten te voldoen;

-

het stellen van doelen/persoonlijke leerdoelen, reflectie op werksituaties en gedrag en communicatie gerelateerd aan de themagerichte competentieontwikkeling.

-

voorafgaand aan het overleg moet duidelijk worden aangegeven wat er van wie wordt verwacht

-

de evaluatiemethode van het praktijkleermoment moet duidelijk zijn

-

de aanwezigheid op deelnemersniveau wordt geregistreerd

-

de rol van de begeleider(s) moet duidelijk zijn

Hierbij kunnen zowel medewerkers als begeleiders feedback gebruiken om het eigen leren en presteren te evalueren en te verbeteren. Wanneer dit middels een scoreformulier wordt vastgelegd kan dit als bewijsstuk dienen dat leren op de werkplek in de praktijk heeft plaatsgevonden.

Ook organisatiedocumenten kunnen als belangrijk bewijsstuk dienen om aan te tonen dat leren in de praktijk heeft plaatsgevonden. Voorbeelden hiervan zijn;

-

Verslag functionering/beoordelingsgesprek

-

Etc.

Naast de vastgestelde meetinstrumenten kunnen praktijkopdrachten die voorkomen uit de inhoud van een interne scholing met de eventuele daarbij behorende opdrachten onderdeel uit maken van het praktijkleren.

De inhoud van de praktijkleermomenten en praktijkopdrachten worden in overleg met de organisatie en trainers vastgesteld. (…)’

2.9.

Tot de stukken behoren (digitale) dossiers van deelnemers aan de opleiding SJM (hierna: deelnemersdossiers). De inhoud van een aantal deelnemersdossiers laat zich als volgt beschrijven.

2.9.1.

Het dossier van [UU] (hierna: [UU] ) bevat voor zover van belang de volgende stukken: een POK waarin wordt verwezen naar de BBL-leerweg SJM (Crebocode 10026), die is ondertekend door of namens [UU] , belanghebbende, [ROC 1] en vergezeld gaat van een verklaring van Ecabo, een OOK waarin wordt verwezen naar de BBL-leerweg SJM en welke is ondertekend door of namens [UU] en [ROC 1] , een certificaat van ‘Talengroep Nederland’, een ‘ [Z-concern] Academy – student report’ met daarop een registratie van aanwezigheid bij de lessen, diverse evaluaties van gevolgde lessen en een eindbeoordeling Engelse les, diverse vastleggingen betreffende praktijkopdrachten, trainingen, teambuildingactiviteiten en lessen en tenslotte verslagen van diverse beoordelingsgesprekken.

2.9.2.

Het dossier van [VV] (hierna: [VV] ) bevat voor zover van belang de volgende stukken: een POK waarin wordt verwezen naar de BBL-leerweg SJM (Crebocode 10026), die is ondertekend door of namens [VV] , belanghebbende, [ROC 1] en Ecabo en vergezeld gaat van een verklaring van Ecabo, een OOK waarin wordt verwezen naar de BBL-leerweg SJM en welke is ondertekend door of namens [VV] en [ROC 1] , een certificaat van ‘Talengroep Nederland’, een drietal evaluaties van gevolgde lessen, diverse vastleggingen betreffende praktijkopdrachten, trainingen, teambuildingactiviteiten en lessen en tenslotte verslagen van diverse beoordelingsgesprekken.

2.9.3.

Het dossier van [WW] (hierna: [WW] ) bevat voor zover van belang de volgende stukken: een POK waarin wordt verwezen naar de BBL-leerweg SJM (Crebocode 10026), die is ondertekend door of namens [WW] , belanghebbende, [ROC 1] en vergezeld gaat van een verklaring van Ecabo, een OOK waarin wordt verwezen naar de BBL-leerweg SJM en welke is ondertekend door of namens [WW] en [ROC 1] , twee certificaten van ‘Talengroep Nederland’, een drietal evaluaties van gevolgde lessen, diverse verslagen van praktijkopdrachten en lessen en tenslotte verslagen van diverse beoordelingsgesprekken.

2.9.4.

Het dossier van [XX] (hierna: [XX] ) bevat voor zover van belang de volgende stukken: een POK waarin wordt verwezen naar de BBL-leerweg SJM (Crebocode 10026), die is ondertekend door of namens [XX] , belanghebbende, [ROC 1] en vergezeld gaat van een verklaring van Ecabo, een OOK waarin wordt verwezen naar de BBL-leerweg SJM en welke is ondertekend door of namens [XX] en [ROC 1] , een vijftal certificaten, een ‘ [Z-concern] Academy – student report’ met daarop een registratie van aanwezigheid bij de lessen, een viertal evaluaties van gevolgde lessen, diverse vastleggingen betreffende praktijkopdrachten, trainingen, teambuildingactiviteiten en lessen en tenslotte verslagen van diverse beoordelingsgesprekken.

2.9.5.

De praktijkbegeleider die op de praktijkovereenkomst vermeld staat, is tezamen met de betrokken onderwijsinstelling medeverantwoordelijk geweest voor de beoordeling en vastlegging van de beroepspraktijkvorming.

2.10.1.

Namens de Inspecteur is in 2009 in verband met de opleidingsactiviteiten een onderzoek ingesteld bij belanghebbende en andere groepsmaatschappijen. De Inspecteur heeft in totaal maximaal 23 dossiers van deelnemers, waarvoor afdrachtvermindering in verband met AKA en SJM was geclaimd, inhoudelijk beoordeeld. Volgens de Inspecteur waren de gecontroleerde dossiers niet compleet.

2.10.2.

De Onderwijsinspectie heeft in 2012, samen met de Inspecteur, bij [ROC 1] onderzoeken ingesteld naar de AKA- en SJM-opleidingen. De Crebo registratie van de opleidingen is naar aanleiding van deze onderzoeken niet ingetrokken.

2.11.

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen recht heeft op afdrachtvermindering en heeft de daarmee bespaarde loonheffing bij belanghebbende nageheven.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft belanghebbende recht op afdrachtvermindering ter zake van de door de deelnemers gevolgde SJM-opleiding?

II. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord: verhinderen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur – meer specifiek: het gelijkheidsbeginsel – het opleggen van de naheffingsaanslagen, voor zover die aanslagen zien op de afdrachtvermindering?

III. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de integrale kosten van de bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsprocedure?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, (gedeeltelijke) vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en:

primair, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslagen en dienovereenkomstige verlaging van de beschikkingen heffingsrente;

subsidiair, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslagen tot een bedrag groot € 140.888 en dienovereenkomstige verlaging van de beschikkingen heffingsrente;

meer subsidiair, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslagen voor zover betrekking hebbend op de jaren 2009 tot en met 2011, evenwel onder instandhouding van enerzijds een correctie van € 5.599 over 2010 wegens teveel berekende WVA en anderzijds een correctie van € 135.289 over de jaren 2008 tot en met 2011 wegens het ontbreken van POK’s, en tenslotte een dienovereenkomstige verlaging van de beschikkingen heffingsrente;

nog meer subsidiair, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslagen tot een bedrag dat staat tegenover de WVA die is geclaimd ten aanzien van de deelnemers die korter dan 4 maanden de SJM-opleiding hebben gevolgd vermeerderd met het totaal van de beide bedragen genoemd onder het meer subsidiaire standpunt, en tenslotte dienovereenkomstige verlaging van de beschikkingen heffingsrente;

uiterst subsidiair, vernietiging van de uitspraak op bezwaar over de jaren 2010 en 2011, vermindering van de naheffingsaanslagen voor zover betrekking hebbend op de correctie over de jaren 2010 en 2011 en dienovereenkomstige verlaging van de beschikkingen heffingsrente over genoemde jaren;

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing