Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6378, BRE - 14 _ 3469 tot en met 14_3472

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6378, BRE - 14 _ 3469 tot en met 14_3472

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 september 2016
Datum publicatie
7 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:6378
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 14 _ 3469 tot en met 14_3472

Inhoudsindicatie

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van beroepspraktijkvorming zodat geen recht bestaat op vermindering van afdracht loonheffing in het kader van de WVA. De naheffingsaanslagen zijn terecht aan belanghebbende opgelegd.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 14/3469 tot en met 14/3472

uitspraak van 30 september 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 november 2013 aan belanghebbende over de jaren 2008 tot en met 2011 naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Daarbij is bij elke naheffingsaanslag bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de navolgende naheffingsaanslagen en beschikkingen:

Zaaknr.

Jaar

Aanslagnummer

Loonheffingen

Heffingsrente

14/3469

2008

[aanslagnummer] .A01.8500

€ 221.193

€ 30.524

14/3470

2009

[aanslagnummer] .A01.9500

€ 321.367

€ 33.382

14/3471

2010

[aanslagnummer] .A01.10500

€ 330.695

€ 26.083

14/3472

2011

[aanslagnummer] .A.01.150.1

€ 235.565

€ 12.249

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 april 2014 de naheffingsaanslagen en de heffingsrentebeschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 juni 2014 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. Het beroep is gemotiveerd bij brieven van 9 juli 2014.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.5.

De inspecteur en belanghebbende hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2015 te Breda. Daarbij zijn de beroepen met zaaknummers 14/3465 tot en met 14/3476 gelijktijdig behandeld. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat op 4 november 2015 naar partijen is verzonden. Van de tijdens de zitting gehouden getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank ter zitting afschriften aan partijen heeft verstrekt.

1.7.

Op 16 december 2015 heeft een aanvullend getuigenverhoor plaatsgevonden door de door de rechtbank benoemde rechter-commissaris. Het proces-verbaal van deze zitting is op 18 december 2015 aan partijen verzonden. Van het getuigenverhoor is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank een afschrift aan partijen ter zitting heeft verstrekt.

1.8.

Partijen hebben schriftelijk gereageerd op de getuigenverhoren bij brieven van 1 februari 2016 en 11 februari 2016 (inspecteur) en 3 maart 2016 (belanghebbende).

1.9.

Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brief van 1 september 2016 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

De activiteiten van belanghebbende bestaan volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel uit het verlenen van diensten en uitvoeren van werkzaamheden op het gebied van administratie, verkoop, human resources, personeelsadministratie, huisvesting, vervoer en alle overige mogelijke activiteiten op facilitair gebied ten behoeve van andere vennootschappen en ondernemingen, waarmee belanghebbende al dan niet in een groep is verbonden.

De naheffingsaanslagen hebben betrekking op de door belanghebbende toegepaste vermindering loonheffing op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA).

2.2.

De aandelen in belanghebbende worden gehouden door [A BV] . Belanghebbende behoort tot het [AB-concern] , evenals [B BV] (hierna: de holding), [N BV] en [O BV] . Belanghebbende en voornoemde vennootschappen worden hierna gezamenlijk ook wel [Z] genoemd. De holding heeft in april 2008 een samenwerkingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met [C BV] (hierna: [C BV] ). In de overeenkomst is onder meer bepaald:

Overwegende dat:

(…)

c. [C BV] aan [Z] op 11 februari 2008 een offerte (hierna: De Offerte,…) heeft uitgebracht tot oprichting van de zogenoemde “ [Z Academie] ”;

(…)

Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

‘Artikel 1 (…) [C BV] zal in samenwerking met de aangewezen projectgroep van [Z] de [Z Academie] implementeren op basis van (…) De Offerte, waarvan integraal deel uitmaakt een advies van [D BV] d.d.7 december 2006 (…) In afwijking van (…) zal de startdatum van de Basisfase zijn gelegen op 1 januari 2008 en zal de einddatum van de Structurele Fase zijn gelegen op 31 december 2010. (…)

Artikel 3 (…) [Z] zal [C BV] (…) de navolgende vergoedingen zijn verschuldigd, waarbij de genoemde percentages gelden over de feitelijk ten behoeve van [Z] gerealiseerde WVA opbrengsten en andere door de bemiddeling van [C BV] ten behoeve van [Z] gerealiseerde geldelijke opbrengsten (….). Onder ‘opbrengst’ wordt in dit kader verstaan het bruto bedrag dat [Z] verwerft, of in geval van de WVA niet afdraagt aan de fiscus (…).

Artikel 4 (…) Betaling geschiedt zodra de opbrengsten en subsidie-inkomsten daadwerkelijk zijn ontvangen (…).

Artikel 5 (…) Indien [Z] op enigerlei wijze gehouden is door haar in het kader van deze samenwerking ontvangen subsidies terug te betalen of alsnog over te gaan tot afdracht zal [C BV] gehouden zijn op basis van deze subsidie/afdrachten aan [Z] verzonden nota’s te crediteren (…). Dit artikel is van toepassing indien en voor zover vanwege het Ministerie van OC&W zal zijn aangetoond dat een opleiding waarop de WVA is toegepast geen BBL-opleiding is in termen van de Wet Educatie en beroepsopleiding (…).’

2.3.

In een bijlage bij de overeenkomst tussen de holding en [C BV] staat een puntsgewijze samenvatting van de dienstverlening van [C BV] voor [Z] . Daarin staat onder meer:

‘A. (...) 2. [C BV] bepaalt in samenspraak met [Z] voor de doelgroep vast personeel de ontwikkelthematiek en de bijbehorende OC&W-erkende competenties (…).

(…)

B. (…) 1. [C BV] faciliteert in samenspraak met [Z] de ontwikkeling van een begeleidings- en beoordelings-systematiek die geschikt is om het verwerven en beoordelen van de aan te leren competenties tijdens de opleiding in theorie en praktijk te sturen en aan te tonen.

(…)

D. (…) 1. Op het moment dat bekend is wie in de BBL-opleiding instromen worden, na goedkeuring door een ROC, door [C BV] de benodigde wettelijke individuele overeenkomsten aangemaakt, waarmee het BBL-programma formeel van start kan gaan.

(…)

3. Voorafgaand aan de start wordt eenmalig een mantelovereenkomst gesloten tussen het ROC en [Z] over de samenwerking die [Z] en dat ROC voor 3 jaar aangaan.’

2.4.

Op 8 december 2009 is een mantelovereenkomst gesloten tussen de holding en het [ROC] , sector Zorg en Economie ( [ROC] ). Daarin staat onder meer:

Artikel 1 (…)

1.1. (…)

partijen zullen samenwerken op het snijvlak van professioneel beroepsmatig functioneren en onderwijs, waarbij uitgangspunt is dat het [ROC] zg. Hoofdleverancier is voor de crebo geregistreerde beroepsopleidingen (…).

(…)

1.7.

Met betrekking tot oc&w-erkend maatwerk zal het [ROC] hoofdaannemer zijn als het gaat om opleiding, training, begeleiding en coaching van zittend personeel (…).

(…)

1.11.

Tussentijdse inhoudelijke bijsturing van opleidingen vindt plaats (…). De crebo-erkenning van de opleidingen mag daarbij niet in gevaar worden gebracht.

(…)

Artikel 4 (…)

4.1.

De mantelovereenkomst wordt aangegaan voor een periode van 3 jaar, met ingang van 1-5-2008 (…).’

2.5.

Door de [Z Academie] werden opleidingen aangeboden aan werknemers van belanghebbende en andere groepsmaatschappijen, die in verband daarmee de afdrachtvermindering onderwijs toepasten in de aangiften loonheffingen (artikel 14, lid 1, letter a respectievelijk letter d, van de WVA). In totaal zijn er ongeveer 5.000 werknemers die de opleidingen hebben gevolgd. In geen enkel geval is de opleiding afgerond met een diploma.

2.6.

Belanghebbende heeft de afdrachtvermindering toegepast in haar aangiften loonheffing voor de jaren 2008 tot en met 2011 voor kantoorpersoneel van [Z] dat was ingeschreven voor de opleiding Sociaal juridisch medewerker arbeidsvoorziening en personeelswerk (hierna: SJM). De opleiding SJM was gericht op stafmedewerkers die binnen [Z] onder meer verantwoordelijk zijn voor het klantcontact en het plaatsen van medewerkers van [Z] bij klanten. Deze opleiding is geregistreerd in het Centraal register Educatie en Beroepsopleidingen (hierna: Crebo) onder nummer 10026. Uitgangspunt van de opleiding is praktijkopleiding op de werkvloer, met een totale studielast van 1.600 uur per jaar, inclusief theorielessen, zelfstudie en werken in de praktijk. Het praktijkgedeelte van de opleiding werd bij [Z] uitgevoerd. Belanghebbende is door het [M] (hierna: [M] ) erkend als leerbedrijf voor opleidingen als deze.

2.7.

Er zijn diverse onderzoeken ingesteld in verband met de opleidingsactiviteiten:

2.7.1.

Namens de inspecteur is in 2009 een onderzoek ingesteld bij belanghebbende. Daarbij zijn 5 dossiers bekeken van werknemers waarvoor WVA-vermindering was geclaimd. Bij brief van 28 juni 2013 heeft de inspecteur zijn conclusie over voornoemd onderzoek aan belanghebbende kenbaar gemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat voormeld dossieronderzoek geen statistisch verantwoorde steekproef is.

2.7.2.

[D BV] heeft op verzoek van [C BV] in 2009 een onderzoek ingesteld op basis van een getrokken steekproef van 60 dossiers, waarvan 30 dossiers van stafmedewerkers. Op dat moment waren ongeveer 158 stafmedewerkers aangemeld bij de [Z Academie] . De conclusies van [D BV] waren:

- bij 2 van de geselecteerde stafmedewerkers ontbrak een POK terwijl wel afdrachtvermindering WVA was geclaimd;

- voor een aantal werknemers werd de afdrachtvermindering onderwijs geclaimd, terwijl nog geen (geregistreerde) opleidingsactiviteiten plaatsvonden of deze opleidingsactiviteiten reeds (tussentijds) zijn geëindigd;

- in de meeste gevallen wordt voor de afdrachtvermindering aangesloten bij de ingangsdatum van de opleiding volgens de POK, terwijl in ongeveer de helft van de gevallen ten tijde van de ingangsdatum van de POK nog geen eerste opleidingsactiviteit had plaatsgevonden;

- bij de stafmedewerkers worden de dossiers met daarin de registratie van de opleidingsactiviteiten “on the job” goed bijgehouden. De presentielijsten zijn in een aantal gevallen niet getekend;

- voor zover uit de verstrekte gegevens kan worden afgeleid wordt de norm van 300 uren aan “learning on the job” waarschijnlijk niet gehaald;

- de meeste deelnemers met startdatum 1 mei 2008 hebben meer dan 20 uur tijdsregistratie “off the job”.

2.7.3.

De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2012, samen met de Belastingdienst, een onderzoek ingesteld naar onder meer de opleiding SJM van [ROC] . Van het onderzoek is in december 2012 een rapport opgemaakt. Volgens het rapport volgt uit het kwalificatiedossier van crebo 10026 dat de opleiding SJM op niveau 4 bestaat uit 10 verplichte deelkwalificaties en onder meer zakelijke communicatie in de moderne vreemde taal. De Inspectie concludeert in het rapport dat de opleiding niet voldeed aan de eisen uit het kwalificatiedossier of eindtermendocument en ook niet aan de artikelen 7.2.7, lid 1 en 7.4.8 van de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB) omdat het scholingsprogramma niet aansluit bij het kwalificatiedossier van de betreffende opleiding, geen enkele van de onderzochte POK’s van zowel de opleiding Arbeidsmarkgekwalificeerd assistent als de opleiding SJM tijdig was ondertekend en ze bovendien allemaal door dezelfde persoon waren ondertekend die onmogelijk voor iedereen praktijkbegeleider kon zijn. Tot slot werd vastgesteld dat er geen examinering of diplomering door [ROC] heeft plaatsgevonden.

2.8.

De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek WVA en heeft de daarmee bespaarde loonheffing bij belanghebbende nageheven (zie 1.1).

3 Geschil

3.1.

In geschil is of:

- belanghebbende terecht de afdrachtvermindering onderwijs heeft toegepast;

- indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord: het gelijkheidsbeginsel – meer specifiek: de meerderheidsbeginsel – de naheffing belet;

- belanghebbende recht heeft op vergoeding van de integrale kosten van de bezwaar- en beroepsprocedure.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daar ter zitting aan is toegevoegd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en van de naheffingsaanslagen, toekenning van een integrale proceskostenvergoeding voor verleende rechtsbijstand en van een immateriëleschadevergoeding. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Toepasselijke wetgeving (teksten 2008-2011)

5 Beoordeling van het geschil

6 Proceskosten en griffierecht

7 Beslissing