Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5855, 17/00094 tot en met 17/00097
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5855, 17/00094 tot en met 17/00097
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 december 2017
- Datum publicatie
- 25 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:5855
- Zaaknummer
- 17/00094 tot en met 17/00097
- Relevante informatie
- Wet op de dividendbelasting 1965 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 10
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is een in Luxemburg gevestigd beleggingsfonds. Zij verzoekt om teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting die van haar is ingehouden. Belanghebbende stelt primair dat zij vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigd belastingsubject dat op grond van artikel 10, lid 1, Wet op de dividendbelasting 1965 recht zou hebben op volledige teruggaaf van dividendbelasting. Belanghebbende heeft echter geen feiten en omstandigheden gesteld – laat staan aannemelijk gemaakt – die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende niet onderworpen zou zijn aan vennootschapsbelasting indien belanghebbende in Nederland gevestigd zou zijn. Verder stelt belanghebbende dat zij vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling en beroept zich op de vrijheid van kapitaalverkeer. De Rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld omdat zij niet voldoet aan voorwaarden waar in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstellingen aan moeten voldoen. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep om aanhouding van haar zaak totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Hoge Raad. Het Hof verklaart, zonder verdere aanhouding van de zaak, het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Volgens het Hof verplicht het unierecht Nederland niet om teruggaaf van dividendbelasting te verlenen aan belanghebbende. Zelfs als wordt verondersteld dat de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen in het voordeel van belanghebbende worden beantwoord, is belanghebbende niet vergelijkbaar met een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling. In het belastingrecht van Luxemburg is namelijk niet gewaarborgd dat alle aandeelhouders in belanghebbende worden belast ter zake van (al dan niet gefingeerde) dividenden in belanghebbende. Omdat dat belastingrecht op relevante wijze afwijkt van de Nederlandse belastingregeling kan belanghebbende rechtens niet vergelijkbaar worden geacht met in Nederland gevestigde beleggingsinstellingen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 17/00094 tot en met 17/00097
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Luxemburg),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 december 2016, kenmerken BRE 15/7442 tot en met 15/7445, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
[A] S.A. (hierna: de SA) heeft namens belanghebbende bij brieven van achtereenvolgens 16 december 2008, 22 september 2010 en 17 mei 2013 in daarbij gevoegde aangiften dividendbelasting, voor de navolgende jaren de volgende verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend:
- jaar 2007/2008 tot een bedrag van € 9.453,63 (zaaknummer 17/00094);
- jaar 2009/2010 tot een bedrag van € 11.936,85 (zaaknummer 17/00095);
- jaar 2011 tot een bedrag van € 23.492,51 (zaaknummer 17/00096);
- jaar 2012 tot een bedrag van € 11.988 (zaaknummer 17/00097).
De Inspecteur heeft de verzoeken bij in één geschrift vervatte beschikkingen met dagtekening 7 november 2014 afgewezen.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar die beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dat beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende éénmaal griffierecht geheven van € 331.
De Rechtbank heeft het beroep voor zover het betrekking heeft op de teruggaaf van dividendbelasting over het jaar 2008/2009 niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 501. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 13 april 2017 heeft er een regiezitting plaatsgehad te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [B] en [C] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [D] en [E] .
Van deze regiezitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de tweede zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De tweede zitting heeft plaatsgehad op 30 augustus 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [B] en [C] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [F] , [G] , [H] , [D] , [E] en [J] .
Bij aanvang van de tweede zitting zijn partijen erop gewezen dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 13 april 2017 was samengesteld uit A.J. Kromhout, P.C. van der Vegt en W.A. Sijberden en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door A.J. Kromhout, P.C. van der Vegt en T.A. Gladpootjes en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, lid 3, van de Awb, in de stand waarin zij zich bevond op 13 april 2017. Partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt.
Belanghebbende heeft ter zitting van 30 augustus 2017 een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van deze zitting het onderzoek gesloten.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting stelt het Hof de volgende feiten vast.
Belanghebbende is een naar Luxemburgs recht opgericht en in Luxemburg gevestigd beleggingsfonds en heeft de rechtsvorm van een “Fonds Commun de Placement” (hierna: FCP). Een FCP is een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid. Belanghebbendes ondernemingsactiviteiten bestaan uit het beleggen van vermogen. Belanghebbende wordt op grond van de Luxemburgse “Law of [datum] 2007 on specialised investment funds” als een “specialized investment fund” gekwalificeerd. De SA is benoemd als manager (“management company”) van belanghebbende.
De boekjaren van belanghebbende lopen van 1 juli tot en met 30 juni.
Belanghebbende is in Nederland niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.
Belanghebbende heeft geïnvesteerd in Nederlandse aandelen. Over het dividend dat belanghebbende in de onderhavige jaren over deze aandelen heeft ontvangen, is in Nederland 15% dividendbelasting ingehouden.
Belanghebbende is in Luxemburg niet onderworpen aan een heffing naar de winst. Luxemburg kent geen bronbelasting ter zake van de uitkeringen van winst.
In de ‘ [K] ’ van 10 oktober 2007 van belanghebbende staat onder meer het volgende vermeld:
“Article 31 Unit Classes
1 The fund may offer several unit classes, which differ in their charges, fee structure, use of income, (…)
The following unit classes exist at present
A (EUR), I (EUR), A (USD), I (USD), AT (EUR), IT (EUR), AT (USD), IT (USD), P (EUR), P (USD), PT (EUR), PT (USD), X (EUR), X (USD), XT (EUR) and XT (USD) (…).
Article 32 Use of income
1 The management Company determines each year whether, when and in what amount a distribution in accordance with the current provisions in Luxembourg will be made for a unit class. The Management Company may also make interim distributions.
(…)
2 A distribution is generally made on unit class types A, I, P and X in circulation on the distribution date. The income accruing to unit class types AT, IT, PT and XT is not distributed but is invested within the framework of the unit class. (…).”.
In de paragrafen 31 en 32 van het ‘ [L] ’ van 31 oktober 2012 van belanghebbende staan woorden van dezelfde strekking, maar dan in het Duits.
Er zijn geen in Nederland wonende of gevestigde participanten in belanghebbende.
Belanghebbende heeft om teruggaaf van de te haren laste ingehouden dividendbelasting verzocht.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de te haren laste geheven dividendbelasting.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen partijen daaraan in het kader van het onderzoek ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar de van de zittingen opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot verlening van de door haar gewenste teruggaafn van de dividendbelasting met vergoeding van rente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.