Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:66, 12/00365 en 12/00366

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:66, 12/00365 en 12/00366

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 januari 2017
Datum publicatie
29 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:66
Formele relaties
Zaaknummer
12/00365 en 12/00366

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in hoger beroep bekend houder te zijn (geweest) van een bankrekening bij KB-Lux. Omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. De belastingaanslagen, zoals deze zijn verminderd door de Rechtbank, zijn niet tot een te hoog bedrag vastgesteld. Belanghebbende heeft recht op een vergoeding van immateriële schade. De boeten, die door de Rechtbank zijn vernietigd, zijn in hoger beroep niet meer in geschil.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00365 en 12/00366

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 juni 2012, nummers AWB 06/3394 en 06/3395 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie),

hierna: de Minister,

betreffende de hierna vermelde door de Inspecteur opgelegde (navorderings)aanslagen en boetebeschikkingen alsmede door de Minister verschuldigde immateriële schadevergoeding.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 23 mei 2003 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging (hierna ook: boete). Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer 1]

Kenmerk

Hof

Belasting

(navordering)

Boete

Heffings-

rente

VB

1997

K77

12/00366

f

4.584

4.584

862

VB

1999

K97

12/00366

f

4.886

4.886

613

VB

2000

K07

12/00366

f

4.438

4.438

396

1.2.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 27 mei 2003 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer 1]

Kenmerk

Hof

Belasting

(navordering)

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

1996

H67

12/00365

f

20.369

20.369

4.143

IB/PVV

1998

H87

12/00365

f

21.635

21.635

3.373

IB/PVV

1999

H97

12/00365

f

30.771

30.771

3.874

1.3.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 mei 2003 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en in de VB opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer 1]

Kenmerk

Hof

Belasting

(navordering)

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

1991

H17

12/00365

f

24.632

24.632

9.625

IB/PVV

1992

H27

12/00365

f

24.500

24.500

8.118

IB/PVV

1993

H37

12/00365

f

24.288

24.288

6.821

IB/PVV

1995

H57

12/00365

f

18.586

18.586

3.897

VB

1992

K27

12/00366

f

4.664

4.664

1.817

VB

1993

K37

12/00366

f

4.416

4.416

1.460

VB

1994

K47

12/00366

f

4.600

4.600

1.289

VB

1996

K67

12/00366

f

4.328

4.328

904

1.4.

Aan belanghebbende is met dagtekening 31 december 2004 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. De aanslag is opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende aanslag en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer 1]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

2001

H16

12/00365

f

78.823

6.462

1.168

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de in 1.1 tot en met 1.4 bedoelde belastingaanslagen en beschikkingen op respectievelijk 26 juni 2003 en 7 januari 2005 bezwaarschriften ingediend.

1.6.

Bij brief van 30 juni 2006 heeft belanghebbende in één geschrift beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de in 1.5 bedoelde bezwaarschriften. De Rechtbank heeft de beroepen gesplitst en geregistreerd onder procedurenummer 06/3394 voor de IB/PVV en procedurenummer 06/3395 voor de VB. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 38.

1.7.

Met dagtekening 2 januari 2007 heeft de Inspecteur alsnog bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar op de bezwaarschriften van belanghebbende beslist en de opgelegde belastingaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

1.8.

Belanghebbende is, ter zekerstelling van zijn rechten en onder verwijzing naar zijn beroepschrift van 30 juni 2006, van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 juni 2012 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de belastingaanslagen verminderd, de heffingsrentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd, de boetebeschikkingen vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.288, gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt en de beslissing betreffende de te vergoeden immateriële schadevergoeding aangehouden. Bij uitspraak van 21 maart 2014 heeft de Rechtbank de Inspecteur en de Minister veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 2.500 respectievelijk € 2.000.

1.9.

Tegen de uitspraak van 14 juni 2012 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Minister heeft geen verweerschrift ingediend.

1.10.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.11.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 juni 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigden de heer [A] en mevrouw [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] , de heer [D] en de heer [E] .

1.12.

Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.13.

Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van correspondentie met [F] .

1.14.

Belanghebbende heeft ter zitting aan het Hof en aan de wederpartij aangeboden bewijs te leveren door een kopie van de memorie van grieven van de (civiele) rolzitting in mei 2016 over te leggen. De Inspecteur heeft verklaard bezwaar te hebben tegen overlegging van dit stuk. Het Hof heeft belanghebbende op de hierna onder 4.0.1 tot en met 4.0.3 vermelde gronden niet toegelaten dit stuk over te leggen.

1.15.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.16.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.17.

Op 28 juli 2016 is bij het Hof een brief van de Inspecteur binnengekomen, waarin hij een afschrift van het herstelvonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank doet toekomen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum 1] 1936 en gehuwd met [G] , geboren op [geboortedatum 2] 1940. In 1991 en volgende jaren is belanghebbende beschreven voor de IB/PVV en de VB. Hij heeft ook aangifte gedaan. In de aanwezige aangiften zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KBL).

2.2.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) een brief met bijlagen gezonden aan de heer [A], Ministerie van Financiën, Belastingdienst/FIOD/ [plaats 2] Internationaal, met als onderwerp: “Administratieve bijstand tussen België en Nederland. Spontane uitwisseling van inlichtingen. Zaak: NV KREDIETBANK en KREDIETBANK LUXEMBOURG (KB-LUX)”. Voor de regeling inzake de spontane uitwisseling van inlichtingen verwijst de brief naar artikel 4 van de EG-Richtlijn van 19 december 1977, gewijzigd bij die van 6 december 1979 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen en van de belasting over de toegevoegde waarde (77/7799/EEG), en voorts naar artikel 27 van het Nederlands-Belgische Belastingverdrag van 19 oktober 1970.

2.3.

De Belastingdienst/FIOD heeft na ontvangst van de microfiches een onderzoek ingesteld naar de identiteit van de rekeninghouders waarvan de gegevens op de afdrukken van de microfiches waren vermeld. Dit onderzoek is later bekend geworden als het Rekeningenproject.

2.4.

Op de van de BBI ontvangen fotokopie van een microfiche staan onder andere de volgende gegevens vermeld:

“JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994

(...)

[nummer 1] TER LDO [L] - [G] OU [K] 15.324,87

[nummer 2] TER LDO [L] - [G] OU [K] 12.000,00

[nummer 3] VUE [L] - [G] OU [K] 482,02.”

2.5.

In een proces-verbaal van ambtshandeling van [H] , ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD, gedagtekend 24 februari 2004, opgemaakt in het kader van het Rekeningenproject, is onder meer opgenomen:

“Betreft: Onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de Kredietbank Luxembourg t.n.v.

[L] - [G] ou [L]

Ik (…) verklaar het volgende.

Door mij is een onderzoek ingesteld naar de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg (hierna KB Lux).

Op verzoek van de FIOD Opsporingsinformatie [plaats 2] zijn door B/KIR (Belastingdienst, Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen) de gegevens van Nederlandse rekeninghouders op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux verwerkt in een bestand (hierna genoemd: cliëntenbestand KB Lux).

De rekeninghouders staan hier op verschillende manieren vermeld:

a) Voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam

b) Voornamen (doop c.q. geboortenamen) met achternaam

c) Voorletter met achternaam

Elk van deze mogelijkheden kan gevolgd worden door

1) Een liggend streepje en een tweede achternaam

2) Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam

3) Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voorletter met achternaam

Elk van deze mogelijkheden kan weer gevolgd worden door

I. Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam

II. Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voorletter met achternaam

In geval van mogelijkheid 2 of 3 worden de rekeninghouders veelal aangeduid met hun aanspreektitel

M (= Monsieur)

Mme (= Madamme)

Melle (= Mademoiselle)

Het cliëntenbestand KB Lux is door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen die in Nederland wonen of zijn gevestigd. Tevens zijn in het BVR-bestand opgenomen alle natuurlijke- en rechtspersonen die in het buitenland wonen of zijn gevestigd en in Nederland belastingplichtig zijn. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. In het BVR-bestand blijven historische gegevens bewaard. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen.

Indien een rekening meer dan één rekeninghouder heeft, is er uit het BVR-bestand door B/KIR de volgende selectie gemaakt waarbij de voorwaarde is gesteld dat de (eerste) voorletter zoals die in het BVR-bestand staat vermeld bij ten minste één van de achternamen overeenkomt met de eerste letter van de voor c.q. doopnaam (letter) zoals die op de microfiches staat vermeld.

a) alle combinaties van beide achternamen waarbij in BVR de relatie gehuwd (met) staat vermeld.

b) alle combinaties van beide achternamen die in BVR op hetzelfde adres wonen (hebben gewoond)

c) alle combinaties van beide achternamen die in BVR onder hetzelfde dossiernummer staan (stonden) vermeld.

De gevonden sofinummers zijn gekoppeld aan het bestand van het Centrale rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat zijn opgenomen en welk bestand is verkregen van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna genoemd: RDW-bestand).

(…)

Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:

1. Op de afdruk van de microfiches van de KB Lux komt onder meer voor de naam:

[L] - [G] ou [L] .

2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu: [L] , gehuwd met Mw. [G] .

3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [belanghebbende] de partner is van [G] . Dit is [belanghebbende] , geboren op [geboortedatum 1] 1936, met sofinummer [aanslagnummer 1] , gehuwd met [G] , geboren op [geboortedatum 2] 1940, met sofinummer [aanslagnummer 2] .

4. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat is ingegaan per [datum] 1963.

Conclusie:

Uit de match van de rekeninghouders, zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt slechts [belanghebbende] , gehuwd met [G] , als rekeninghouder in aanmerking.”

2.6.

Bij brief van 31 oktober 2001 heeft de Inspecteur onder verwijzing naar een die dag gevoerd telefoongesprek met belanghebbende aan belanghebbende bevestigd dat zij een afspraak hebben op het huisadres van belanghebbende. In de brief wordt gewezen op de verplichtingen van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR).

2.7.

Bij brief van 6 november 2001 heeft de Inspecteur belanghebbende een “Verklaring Buitenlandse Bankrekeningen” (hierna: de verklaring) toegezonden. In de brief heeft de Inspecteur erop gewezen dat belanghebbende op grond van artikel 47, lid 1, onderdeel a, van de AWR verplicht is de in de verklaring gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In de brief is onder meer het volgende vermeld:

“De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing. Daarom verzoek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die in de bijlage bij deze brief worden gevraagd.

Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichten te verstrekken.”.

In de bij voormelde brief behorende bijlage is het volgende vermeld:

2.8.

Bij brief van 12 november 2001 heeft de Inspecteur belanghebbende onder meer te kennen gegeven dat hij geen uitstel krijgt voor het invullen, ondertekenen en indienen van de verklaring.

2.9.

Bij brief van 19 november 2001 heeft de Inspecteur gereageerd op een brief van belanghebbende en zo getracht te bewerkstelligen dat belanghebbende meewerkt aan het onderzoek.

2.10.

Bij brief van 23 november 2001 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een uiterste termijn gegeven het invullen, ondertekenen en indienen van de verklaring.

2.11.

Bij brief van 10 december 2001 heeft de Inspecteur de termijn voor het invullen, ondertekenen en indienen van de verklaring verlengd tot 18 december 2001.

2.12.

Bij brief van 18 januari 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat hij het onderzoek naar de fiscale aangelegenheden, met inbegrip van de toepassing van artikel 47 van de AWR, niet zal staken of opschorten.

2.13.

Bij brief van 25 januari 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende tot 1 maart 2002 gegeven voor het invullen, ondertekenen en indienen van de verklaring alsmede om nieuwe vragen te beantwoorden.

2.14.

Bij brief van 8 april 2002 heeft de Inspecteur wederom uitstel verleend voor het invullen, ondertekenen en indienen van de in 2.7 bedoelde verklaring en voor de beantwoording van de in 2.13 bedoelde vragenbrief tot 23 april 2002.

2.15.

Bij brief van 18 juni 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende voor de laatste maal verzocht om beantwoording van de in 2.13 bedoelde vragenbrief, nu vóór 1 juli 2002.

2.16.

Bij brief van 11 september 2002 heeft de Inspecteur te kennen gegeven geen uitstel te verlenen voor het beantwoorden van de in 2.13 bedoelde vragenbrief.

2.17.

Bij brief van 25 september 2002 heeft de Inspecteur aan belanghebbende kopieën van de aangiften IB/PVV en VB over de periode 1993 tot en met 1997 doen toekomen, alsmede elementennota’s voor de jaren 1990 tot en met 1992.

2.18.

Met dagtekening 30 december 2002 zijn aan belanghebbende de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 opgelegd met een verhoging, ter zake waarvan de Inspecteur bij besluit geen kwijtschelding heeft verleend.

2.19.

Bij brief van 18 april 2003 heeft de Inspecteur een kennisgeving ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1999 en VB 1992 tot en met 2000 en boetes aan belanghebbende gezonden. In de brief is onder meer het volgende vermeld:

“Ik heb u reeds kenbaar gemaakt dat de Belastingdienst de beschikking heeft over informatie waaruit blijkt dat u tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden bij een buitenlandse bank. Deze tegoeden en de inkomsten daaruit zijn niet in de belastingaangiften aangegeven terwijl het van algemene bekendheid is dat dat verplicht is.

De vragen in het aangiftebiljet of er sprake is van buitenlandse tegoeden zijn altijd door u ontkennend beantwoord. Bij herhaling zijn over uw buitenlandse tegoed(en) op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR aan u vragen gesteld waarop geen dan wel onjuist of onvolledig antwoord is gegeven.

Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat er sprake is van het bewust, of ook wel met opzet dan wel voorwaardelijk opzet, nalaten om deze tegoeden en inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken.”.

2.20.

Bij brief van 9 mei 2003 heeft de Inspecteur nogmaals mededeling gedaan van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1999 en VB 1992 tot en met 2000 en boetes.

2.21.

Met dagtekening 23 mei 2003, 27 mei 2003 respectievelijk 31 mei 2003 zijn de in 1.1 tot en met 1.3 bedoelde navorderingsaanslagen en boetes opgelegd.

2.22.

Bij brief van 20 oktober 2004 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende zijn voornemen kenbaar gemaakt om van de ingediende aangifte IB/PVV 2001 af te wijken en bij de aanslag een boete op te leggen. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

“Ik heb u reeds kenbaar gemaakt dat de Belastingdienst de beschikking heeft over informatie waaruit blijkt dat uw cliënt tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden bij een buitenlandse bank. Deze tegoeden en de inkomsten daaruit zijn niet in de belastingaangifte aangegeven terwijl het van algemene bekendheid is dat dat verplicht is.

De vragen in het aangiftebiljet of er sprake is van buitenlandse tegoeden zijn altijd door uw cliënt ontkennend beantwoord. Bij herhaling zijn over de buitenlandse tegoed(en) op grond van artikel 47, eerste lid onderdeel a, van de AWR aan u vragen gesteld waarop geen dan wel onjuist of onvolledig antwoord is gegeven.

Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat er sprake is van het bewust, of ook wel met opzet dan wel voorwaardelijk opzet, nalaten om deze tegoeden en inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken.”.

2.23.

Nadat belanghebbende bij brief van 16 november 2004 het voornemen van de Inspecteur om van de aangifte af te wijken en een boete op te leggen heeft betwist, heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2001 met boete conform zijn voornemen opgelegd.

2.24.

Op 28 mei 2013 heeft belanghebbende opgaaf gedaan van een rekening bij de Banesto bank in Spanje.

2.25.

Bij vonnis van 12 juli 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank belanghebbende, kort gezegd, bevolen binnen zeven dagen te verklaren welke buitenlandse bankrekening(en) hij na 31 januari 1994 heeft aangehouden dan wel nog aanhoudt, opgaaf te doen van die bankrekening(en), bescheiden te verstrekken en een mondelinge toelichting te geven. Daarbij heeft de voorzieningenrechter bepaald dat belanghebbende een dwangsom ter hoogte van € 2.500 verbeurt per dag of gedeelte van een dag dat belanghebbende in gebreke blijft aan het bevel gevolg te geven, tot een maximum van € 100.000 is bereikt. Belanghebbende is van dit vonnis niet in hoger beroep gegaan.

2.26.

Bij deurwaardersexploot van 22 augustus 2013 heeft de Belastingdienst het in 2.25 bedoelde vonnis aan belanghebbende doen betekenen, met bevel om aan de inhoud van het vonnis te voldoen.

2.27.

Met zijn verklaring van 26 augustus 2013 heeft belanghebbende verklaard gedurende de jaren 1992 tot en met 1997 een rekening bij KBL met nummer [rekeningnummer 2] te hebben aangehouden. De rekening is gesloten op 9 oktober 1997. Belanghebbende heeft het saldo van deze rekening en de hieruit genoten baten niet in de aangiften IB/PVV en VB verantwoord.

2.28.

Bij deurwaardersexploot van 13 november 2015 heeft de Belastingdienst uit kracht van het in 2.25 bedoelde vonnis aan belanghebbende het bevel gedaan tot betaling van een bedrag van € 100.000 ter zake van verbeurde dwangsommen. Belanghebbende is niet tot betaling overgegaan. De Belastingdienst heeft belanghebbende daarop verzocht zekerheid te stellen ter zake van verbeurde dwangsommen, hetgeen belanghebbende heeft geweigerd.

2.29.

Op 21 december 2015 heeft de Belastingdienst uit kracht van het in 2.25 bedoelde vonnis ten laste van belanghebbende executoriaal beslag gelegd op zijn woning, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan het op 13 november 2015 aan hem gedane bevel tot betaling ter zake van verbeurde dwangsommen.

2.30.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank en primair gevorderd het in 2.29 bedoelde executoriale beslag op zijn woning op te heffen en de Belastingdienst te verbieden tot executie van de bij in 2.25 bedoeld vonnis aan belanghebbende opgelegde dwangsom over te gaan. Bij vonnis van 15 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank, kort gezegd, de vorderingen van belanghebbende afgewezen en belanghebbende bevolen binnen dertig dagen te verklaren welke buitenlandse bankrekening(en) hij na 31 januari 1994 heeft aangehouden dan wel nog aanhoudt, opgaaf te doen van die bankrekening(en), bescheiden te verstrekken en een mondelinge toelichting te geven. Daarbij heeft de voorzieningenrechter bepaald dat belanghebbende een dwangsom ter hoogte van € 10.000 verbeurt per dag of gedeelte van een dag dat belanghebbende in gebreke blijft aan het bevel gevolg te geven, tot een maximum van € 250.000 is bereikt.

2.31.

Op 4 april 2016 heeft belanghebbende opgaaf gedaan van een rekening met nummer [rekeningnummer 1] bij Sabadell te Spanje.

2.32.

Op 15 april 2016 heeft belanghebbende opgaaf gedaan van een rekening met nummer [rekeningnummer 3] bij Santander te Spanje.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil in het hoger beroep van belanghebbende betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard voor elk van de in geschil zijnde belastingaanslagen?

  2. Zijn de belastingaanslagen vastgesteld op te hoge bedragen?

  3. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure?

Belanghebbende is van mening dat vraag a ontkennend moet worden beantwoord en dat de vragen b en c bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Volgens de Inspecteur is tevens in geschil het antwoord op de volgende vraag:

d. Zijn de boeten terecht opgelegd?

De Inspecteur is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Belanghebbende is van mening dat de boeten in hoger beroep niet meer in geschil zijn.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en vermindering van de aanslag IB/PVV 2001, vernietiging van de boetebeschikkingen en vernietiging dan wel vermindering van de beschikkingen heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot “herleving” van de boeten.

4 Gronden

5 Beslissing