Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:666, 15/00018
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:666, 15/00018
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 februari 2017
- Datum publicatie
- 1 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:666
- Zaaknummer
- 15/00018
Inhoudsindicatie
Artikel 8:41, lid 2, Awb; artikel 6, lid 1, EVRM. Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het niet betalen van griffierecht. Belanghebbende heeft niets gesteld over zijn vermogenspositie en geen bewijsstukken overgelegd betreffende de op dat moment eventuele financiële beperkingen, waaruit zou blijken dat hij het griffierecht niet kan betalen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00018
Schriftelijke tussenuitspraak op het verzet van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Hof als bedoeld in artikel 8:54, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van 3 april 2015 (hierna: de uitspraak) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda van 19 december 2014, nummer AWB 14/940, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 mei 2012 tot en met 31 december 2012, aanslagnummer [aanslagnummer] .F.04.2502, en de gelijktijdig bij beschikkingen opgelegde boete en in rekening gebrachte heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .F.04.2502 over het tijdvak 1 mei 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en gelijktijdig bij beschikkingen een boete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 16,50.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 6.407, de vergrijpboete verminderd tot
€ 3.203 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 16,50 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij uitspraak van 3 april 2015 is belanghebbende niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaard op grond van de overweging, dat het door belanghebbende verschuldigde griffierecht niet betaald is binnen de daarvoor door de wet gestelde termijn.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak bij brief gedateerd 11 mei 2015, ingekomen bij het Hof op 14 april 2015, in verzet gekomen.
De Inspecteur heeft bij brief van 15 juni 2015 een reactie op het verzetschrift ingediend.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is bij nota van 14 februari 2015 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht van € 248, welk bedrag binnen vier weken na dagtekening van de nota, uiterlijk op 16 maart 2015, betaald diende te worden.
De aangetekende verzending, waarin de aanmaning zich bevond, is op 23 maart 2015 retour ontvangen ter griffie van het Hof. Op de envelop bevindt zich een retoursticker van PostNL met vermelding “Niet afgehaald”.
Ingevolge artikel 8:38, lid 1, van de Awb – voor zover hier van belang – dient de griffier in gevallen waarin hij een bij aangetekende brief verzonden stuk terug ontvangt, het adres te verifiëren. Gemeld artikellid schrijft verificatie voor aan de hand van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA).
De griffier heeft de juistheid van het adres op de dag van retourontvangst onderzocht bij het GBA, waaruit bleek dat het adres juist is.
Vervolgens heeft de griffier de herinnering op 23 maart 2015 nogmaals, per gewone post, verzonden naar het in het hoger beroepschrift opgegeven adres.
Belanghebbende heeft het griffierecht niet betaald. Belanghebbende heeft ten aanzien van het te betalen griffierecht in zijn verzetschrift gedateerd 11 mei 2015 onder meer het volgende vermeld:
“Graag wil ik u mede delen dat [A] failliet is verklaard
ook mede dankzij jullie van de Belasting
jullie kunnen tot op de dag van heden mijn ingenomen G. geldt niet terug vinden.”
De griffier heeft belanghebbende bij brief van 17 december 2015 het volgende verzocht:
“U hebt aangegeven dat u niet in staat bent om griffierecht te betalen. Voor het aannemen van 'betalingsonmacht' gelden strenge criteria:
het netto-inkomen van u en uw eventuele fiscale partner gezamenlijk is lager dan 90% van een maximale bijstandsuitkering van een alleenstaande, én
u hebt (beiden) geen vermogen waaruit u het griffierecht kunt betalen.
Indien u meent wel aan deze criteria te voldoen, vult u dan het formulier dat bij deze brief is
gevoegd in en stuur het formulier samen met de gevraagde gegevens binnen twee weken na
verzending van deze brief retour.
LET OP:
Stuur het formulier en de gevraagde gegevens compleet ingevuld en op tijd retour. Is het formulier niet op tijd retour gestuurd, is het niet compleet ingevuld en/of ontbreken gegevens, dan wordt uw beroep op betalingsonmacht afgewezen. U krijgt nadien geen gelegenheid tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Is uw beroep op betalingsonmacht afgewezen, dan moet u alsnog griffierecht betalen. Daarvoor krijgt u dan een nota griffierecht.”
De griffier heeft belanghebbende voorts bij brief van 30 januari 2017 nogmaals in de gelegenheid gesteld informatie te verstrekken over zijn financiële situatie. In deze brief is het volgende vermeld:
“ In uw brief van 11 mei 2015 vermeldt u dat u failliet bent verklaard.
Als bijlage bij het schrijven van 17 december 2015 heeft het Hof u een formulier toegezonden met het verzoek om het formulier, samen met de gevraagde gegevens, binnen twee weken na de verzending van de brief retour te zenden.
Tot op heden is geen reactie van u ontvangen.
Het Hof verzoekt u nogmaals gegevens te verstrekken, waaruit blijkt dat u in de periode van
de verschuldigdheid van het griffierecht, zijnde 14 (Hof: lees 16) februari 2015 tot 14 maart
2015, niet in staat was om het griffierecht te betalen.
Ik verzoek u deze gegevens binnen twee weken na verzending van deze brief aan het Hof te
zenden. Indien u de gevraagde gegevens niet binnen de genoemde termijn aan het Hof zendt,
wordt het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
Ter informatie doe ik u, als bijlage van deze brief, een kopie van de brief van 17
december-- 2015 toekomen.”
Belanghebbende heeft geen reactie gegeven op de onder 2.4 en 2.5 genoemde brieven.
3 Gronden
De Hoge Raad heeft op 20 februari 2015 het arrest gewezen waarin richtlijnen zijn neergelegd voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht (te vinden op www.rechtspraak.nl, onder kenmerk ECLI:NL:HR:2015:354). In dit arrest is als volgt bepaald:
“ Richtlijnen voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht
Bij de beoordeling van de klachten wordt het volgende vooropgesteld.
Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 28 maart 2014, nr. 12/03888, ECLI:NL:HR:2014:699, BNB 2014/135 (hierna: het arrest BNB 2014/135), kan in gevallen waarin heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang, worden aangenomen dat de betrokkene met het achterwege laten van betaling van griffierecht niet in verzuim is, als bedoeld in artikel 8:41, lid 6, Awb.
In het arrest BNB 2014/135 is nog geen aandacht besteed aan de wijze waarop een beroep op betalingsonmacht door de rechter moet worden behandeld en aan de daarbij toe te passen maatstaven. Daartoe dienen de hierna volgende richtlijnen (vgl. ook CRvB 13 februari 2015, nr. 13/1349 WWB V, ECLI:NL:CRVB:2015:282).
Van de in 2.3.1 bedoelde situatie zal sprake zijn bij een rechtzoekende, zijnde een natuurlijke persoon, die aannemelijk maakt dat - op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort - het netto-inkomen waarover hij maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan 90 percent van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, en voorts dat hij niet beschikt over vermogen waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden betaald. Hierbij is de gezinssamenstelling van de rechtzoekende niet van belang en dient het inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner te worden opgeteld bij het inkomen en vermogen van de rechtzoekende. De (maximale) bijstandsnorm voor een alleenstaande is per 1 januari 2014 € 948,18, per 1 juli 2014 € 951,64 en per 1 januari 2015 € 960,83. Dit betekent dat, wil sprake zijn van de in 2.3.1 bedoelde situatie, het maandelijkse netto-inkomen van de rechtzoekende minder moet bedragen dan per 1 januari 2014 € 853,36, per 1 juli 2014 € 856,48 en per 1 januari 2015 € 864,75.
De periode waarover de hoogte van het inkomen en vermogen wordt beoordeeld, vangt aan nadat de griffier de rechtzoekende voor de eerste maal op de verschuldigdheid van het griffierecht heeft gewezen en eindigt op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort. Indien blijkt dat in deze periode sprake is van de in 2.3.1 bedoelde situatie, dan zal de griffier aan de rechtzoekende mededelen dat vooralsnog van de heffing van griffierecht wordt afgezien. Mocht in de loop van de procedure gerede twijfel ontstaan aan de juistheid van die beoordeling, dan kan daarvan uiterlijk tot de (eind)uitspraak worden teruggekomen.
Een rechtzoekende die meent aan het in 2.3.3 weergegeven criterium te voldoen, dient dit zo spoedig mogelijk, maar in elk geval voor het einde van de door de griffier gestelde betalingstermijn kenbaar te maken aan het gerecht. In dat verzoek dient hij terstond zijn volledige naam (voornamen en achternaam) en de adresgegevens en het burgerservicenummer van zowel zichzelf als een eventuele fiscale partner te vermelden. (…)
Overgangsregeling
Het in 2.3.5 (eerste alinea) vermelde tijdstip waarop uiterlijk door de rechtzoekende moet zijn aangevoerd dat hij niet over voldoende inkomen en vermogen beschikt om het griffierecht te kunnen betalen, is niet eerder in een uitspraak van de Hoge Raad neergelegd. Daarom wordt bepaald dat een rechtzoekende in een belastingzaak ook nog uiterlijk in verzet kan aanvoeren dat hij en zijn eventuele partner over onvoldoende inkomen en vermogen beschikken indien het gaat om gevallen waarin dat uiterste tijdstip van betaling reeds is verstreken op de dag waarop deze uitspraak wordt gedaan en niet-ontvankelijkverklaring vanwege het niet (tijdig) betalen van het verschuldigde griffierecht is of wordt uitgesproken.”
De termijn voor betaling van het griffierecht is in het onderhavige geval aangevangen op 14 februari 2015 en eindigde op 16 maart 2015, derhalve gedurende de periode dat de Hoge Raad het onder 3.1 vermelde arrest wees. Daarom is aan belanghebbende de mogelijkheid geboden alsnog gegevens te verstrekken inzake het beroep op betalingsonmacht. Belanghebbende heeft geen gegevens verstrekt en heeft niet gereageerd op de hem door de griffier op 17 december 2015 en 30 januari 2017 toegezonden brieven.
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om het griffierecht te betalen. Gelet op het voorgaande wijst het Hof het verzoek van belanghebbende om vrijgesteld te worden van griffierecht, af.
Nu belanghebbende niet zal worden vrijgesteld van griffierecht, zal de griffier belanghebbende door toezending van een nota griffierecht nogmaals in de gelegenheid stellen het griffierecht te voldoen. Het Hof zal na het verstrijken van de betalingstermijn van voormelde nota, beslissen op het verzet.
Slotsom
De slotsom is dat het verzoek te worden vrijgesteld van betaling van griffierecht wordt afgewezen en belanghebbende nogmaals in de gelegenheid zal worden gesteld het griffierecht te voldoen.
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof houdt de beslissing omtrent een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb aan tot de beslissing op het verzet.