Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:707, 16/00001

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:707, 16/00001

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 februari 2017
Datum publicatie
1 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:707
Formele relaties
Zaaknummer
16/00001
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:2, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:3, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:15

Inhoudsindicatie

Art. 7:2 AWB; art. 7:3 AWB; art. 7:15 AWB.

Heffingsambtenaar kon – gelet op het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – afzien van het horen van belanghebbende. Geen hoorplicht uitsluitend voor een verzoek om kostenvergoeding in de bezwaarprocedure bij volledige tegemoetkoming aan materieel belastinggeschil door Heffingsambtenaar. Geen sprake van beroepsmatig aan belanghebbende verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00001

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 23 november 2015, nummer SHE 15/1066, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar van de gemeente Deurne,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de uitspraak van de Heffingsambtenaar op het bezwaarschrift van belanghebbende inzake de aan belanghebbende opgelegde aanslag hondenbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer] .

1 Onderzoek ter zitting

De zitting heeft plaatsgehad op 10 februari 2017 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende c.q. zijn gemachtigde [belanghebbende] in zijn hoedanigheid van directeur van [A] B.V. , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [B] , verbonden aan Belastingsamenwerking Oost-Brabant.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 24 februari 2017, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

2 Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

3 Gronden

Ten aanzien van het geschil

3.1

De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 28 februari 2015 voor de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 een aanslag hondenbelasting opgelegd voor een bedrag van € 52,50. Deze aanslag is vervat in het (gecombineerde) aanslagbiljet met nummer [aanslagnummer] .

3.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 8 april 2015 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag hondenbelasting verminderd met het bedrag van € 52,50.

3.3.

In geschil zijn de volgende vragen:

I. Had belanghebbende gehoord moeten worden voordat zijn verzoek om kostenvergoeding zou worden afgewezen?

II. Verleent gemachtigde van belanghebbende, [A] B.V., de rechtsbijstand aan belanghebbende beroepsmatig als bedoeld in art. 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht ?

Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde mening toegedaan.

3.4.

Ten aanzien van de eerste in geschil zijnde vraag overweegt het Hof als volgt. De Heffingsambtenaar is in bezwaar volledig aan het standpunt van belanghebbende tegemoetgekomen door de aan belanghebbende opgelegde aanslag hondenbelasting te verminderen met een bedrag van € 52,50. Derhalve kon hij – gelet op het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – afzien van het horen van belanghebbende. Daaraan doet niet af dat de Heffingsambtenaar in de uitspraak op het bezwaarschrift het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure niet heeft ingewilligd. Weliswaar wordt op het verzoek bij de uitspraak op bezwaar door de Heffingsambtenaar beslist, doch het gaat om een afzonderlijk verzoek op grond van artikel 7:15, lid 2 en 3, van de Awb, dat niet kan worden gezien als behorend tot het bezwaar tegen de beschikking ter zake waarvan de Heffingsambtenaar op grond van artikel 7:2 Awb belanghebbenden dient te horen voordat hij op dat bezwaar beslist. De omstandigheid dat het kostenvergoedingsverzoek van belanghebbende niet is ingewilligd laat derhalve onverlet dat de Heffingsambtenaar volledig aan het bezwaar is tegemoetgekomen in vorenbedoelde zin. Het betoog van belanghebbende faalt derhalve.

3.5.

De eerste in geschil zijnde vraag moet ontkennend worden beantwoord.

3.6.

Ten aanzien van de tweede in geschil zijnde vraag overweegt het Hof als volgt.

Het Hof is op zich bereid aan te nemen dat [A] B.V. in casu optreedt als gemachtigde van belanghebbende, maar is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door de Heffingsambtenaar, geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waaruit volgt dat in het onderhavige geval de rechtsbijstand aan belanghebbende beroepsmatig is verleend. Voor het beroepsmatige karakter is vereist dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. Dat van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening sprake is, is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld aan de hand van recente bescheiden, gegevens van cliënten, tijdsbeslag, etc.. Uit hetgeen gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft verklaard, rijst evenmin het beeld op dat sprake is van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening; veeleer lijkt sprake te zijn van activiteiten die incidenteel van aard zijn. Het verzoek van belanghebbende om toekenning van een kostenvergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar dient dan ook te worden afgewezen.

3.7.

De tweede in geschil zijnde vraag moet ontkennend worden beantwoord.

Ten aanzien van het griffierecht

Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Slot

Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door M. Harthoorn, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2017.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 24 februari 2017

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.