Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:86, 15/01060 tot en met 15/01088
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:86, 15/01060 tot en met 15/01088
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 januari 2017
- Datum publicatie
- 22 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:86
- Zaaknummer
- 15/01060 tot en met 15/01088
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is houder van een bankrekening bij Kredietbank Luxembourg te Luxemburg. Het Hof is van oordeel:
dat het gebruik van de door de Inspecteur verkregen inlichtingen rechtmatig is;
dat de Inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen over de jaren 1996 en 1997;
dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens de lange behandelduur van het hoger beroep; en
dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 15/01060 tot en met 15/01088
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats 1] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 juli 2015, nummers AWB 14/1476 tot en met 14/1494 en 14/1496 tot en met 14/1505, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de na te noemen (navorderings)aanslagen en de daarbij opgelegde boeten en in rekening gebrachte heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging (hierna ook: boete). Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:
Belasting- Soort |
Jaar |
Aanslag- nummer [aanslagnummer 1] |
Kenmerk Hof |
Belasting |
Boete |
Heffings- rente |
Dagtekening |
|
VB |
1991 |
K18 |
15/1079 |
f |
4.824 |
4.824 |
2.261 |
31-12-2002 |
VB |
1992 |
K28 |
15/1080 |
f |
4.742 |
4.742 |
1.849 |
30-06-2003 |
VB |
1993 |
K38 |
15/1081 |
f |
4.529 |
4.529 |
1.496 |
30-06-2003 |
VB |
1994 |
K48 |
15/1082 |
f |
4.754 |
4.754 |
1.331 |
30-06-2003 |
VB |
1995 |
K58 |
15/1083 |
f |
4.542 |
4.542 |
1.070 |
30-06-2003 |
VB |
1996 |
K68 |
15/1084 |
f |
4.590 |
4.590 |
960 |
30-06-2003 |
VB |
1997 |
K78 |
15/1085 |
f |
5.130 |
5.130 |
964 |
30-06-2003 |
VB |
1998 |
K88 |
15/1086 |
f |
5.413 |
5.413 |
843 |
30-06-2003 |
VB |
1999 |
K98 |
15/1087 |
f |
5.983 |
5.983 |
752 |
30-06-2003 |
VB |
2000 |
K08 |
15/1088 |
f |
4.875 |
4.875 |
436 |
30-06-2003 |
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met boeten opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:
Belasting- Soort |
Jaar |
Aanslag- nummer [aanslagnummer 1] |
Kenmerk Hof |
Belasting |
Boete |
Heffings- rente |
Dagtekening |
|
IB |
1990 |
H.08 |
15/1060 |
f |
20.808 |
20.808 |
9.775 |
31-12-2002 |
IB |
1991 |
H.18 |
15/1061 |
f |
21.113 |
21.112 |
8.249 |
30-06-2003 |
IB |
1992 |
H.28 |
15/1062 |
f |
20.685 |
20.685 |
6.852 |
30-06-2003 |
IB |
1993 |
H.38 |
15/1063 |
f |
19.090 |
19.090 |
5.360 |
30-06-2003 |
IB |
1994 |
H.48 |
15/1064 |
f |
11.189 |
11.189 |
2.644 |
30-06-2003 |
IB |
1995 |
H.57 |
15/1065 |
f |
13.043 |
13.043 |
2.768 |
27-06-2003 |
IB |
1996 |
H.67 |
15/1066 |
f |
17.355 |
17.355 |
3.598 |
16-07-2003 |
IB |
1997 |
H.77 |
15/1067 |
f |
17.348 |
17.348 |
3.337 |
16-07-2003 |
IB |
1998 |
H.87 |
15/1068 |
f |
15.498 |
15.498 |
2.477 |
16-07-2003 |
IB |
1999 |
H.97 |
15/1069 |
f |
23.303 |
23.303 |
3.026 |
16-07-2003 |
Aan belanghebbende zijn de volgende aanslagen in de IB/PVV met boeten opgelegd en bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht:
Belasting- Soort |
Jaar |
Aanslag- nummer [aanslagnummer 1] |
Kenmerk Hof |
Belasting |
Boete |
Heffings- rente |
Dagtekening |
|
IB |
2000 |
H.06 |
15/1070 |
f |
21.421 |
21.421 |
2.205 |
17-12-2003 |
IB |
2001 |
H.16 |
15/1071 |
€ |
9.629 |
4.480 |
537 |
31-12-2004 |
IB |
2002 |
H.26 |
15/1072 |
€ |
9.351 |
5.543 |
594 |
25-11-2005 |
IB |
2003 |
H.36 |
15/1073 |
€ |
5.240 |
4.901 |
1.183 |
29-12-2006 |
IB |
2004 |
H.46 |
15/1074 |
€ |
12.505 |
0 |
-294 |
20-12-2007 |
IB |
2005 |
H.56 |
15/1075 |
€ |
4.521 |
6.454 |
1.454 |
30-12-2008 |
IB |
2006 |
H.66 |
15/1076 |
€ |
6.370 |
5.619 |
883 |
31-12-2009 |
IB |
2007 |
H.76 |
15/1077 |
€ |
8.335 |
2.913 |
397 |
17-12-2010 |
IB |
2008 |
H.86 |
15/1078 |
€ |
5.319 |
9.105 |
283 |
23-04-2011 |
Belanghebbende heeft tegen de in 1.1 tot en met 1.3 bedoelde (navorderings)aanslagen en beschikkingen op respectievelijk 24 december 2002 (IB/PVV 1990 en VB 1991), 10 juni 2003 (IB/PVV 1991 tot en met 1994 en VB 1992 tot en met 2000), 30 juni 2003 (IB/PVV 1995), 16 juli 2003 (IB/PVV 1996 tot en met 1999), 11 juli 2003 (IB/PVV 2000), 5 januari 2005 (IB/PVV 2001), 23 november 2005 (IB/PVV 2002), 19 januari 2007 (IB/PVV 2003), 7 januari 2008 (IB/PVV 2004), 25 maart 2009 (IB/PVV 2005), 30 december 2009 (IB/PVV 2006), 23 december 2010 (IB/PVV 2007) en 21 april 2011 (IB/PVV 2008) bezwaar aangetekend.
Bij uitspraak met dagtekening 15 maart 2014 heeft de Inspecteur op de bezwaarschriften van belanghebbende betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV 1990 tot en met 2005 en VB 1991 tot en met 2000 beslist; bij uitspraak met dagtekening 6 maart 2014 op het bezwaarschrift betreffende de aanslag IB/PVV 2006; bij uitspraak met dagtekening 13 maart 2014 op het bezwaarschrift betreffende de aanslag IB/PVV 2007, en bij uitspraak met dagtekening 12 maart 2014 op het bezwaarschrift betreffende de aanslag IB/PVV 2008.
In de uitspraken heeft de Inspecteur de opgelegde (navorderings)aanslagen verminderd op grond van door belanghebbende verstrekte informatie en heeft hij alle boetebeschikkingen vernietigd in verband met de gezondheidstoestand van belanghebbende. Tenslotte heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergoeding wegens immateriële schade toegekend van in totaal € 11.000 en een kostenvergoeding van in totaal € 729.
Bij brief van 7 maart 2014 heeft belanghebbende in één geschrift beroep ingesteld tegen alle in punt 1.5 bedoelde uitspraken op bezwaar. De Rechtbank heeft dit beroepschrift gesplitst in evenzovele procedures. Ter zake van het beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover betrekking hebbend op de aanslag IB/PVV 2005, de uitspraak op het bezwaarschrift gericht tegen de aanslag IB/PVV 2005 vernietigd en het betreffende bezwaar (alsnog) niet-ontvankelijk verklaard. Voor het overige heeft de Rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de kant van belanghebbende tot een bedrag van € 729 en heeft de Inspecteur gelast aan belanghebbende het griffierecht te vergoeden.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 oktober 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , advocaat te [plaats 1] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] , de heer [C] en de heer [D] . De hoger beroepen van de echtgenote van belanghebbende, mevrouw [echtgenote] (hierna: de echtgenote), kenmerken 15/01089 tot en met 15/01095, zijn gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
In 1990 en volgende jaren is belanghebbende beschreven voor de IB/PVV en de VB. Hij heeft over die jaren ook aangifte gedaan. In de aanwezige aangiften zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna: KBL).
Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie te België (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt aan de Nederlandse Belastingdienst, bestaande uit fotokopieën van microfiches (hierna: de microfiches) met gegevens over financiële rekeningen bij KBL op naam van inwoners van Nederland.
Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.
Op de microfiches staan onder andere de volgende gegevens vermeld:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994
(...)
[nummer 1] TER LDO [belanghebbende] - [echtgenote] 51.414,06
(…)
[nummer 2] VUE [belanghebbende] - [echtgenote] -3,73”.
Door een medewerker van de FIOD, mevrouw [E] , is op 25 november 2002 een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt betreffende het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de KBL. Deze verklaring luidt:
“Betreft: Onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de Kredietbank Luxembourg t.n.v. [belanghebbende] - [echtgenote]
Ik (…) verklaar het volgende.
Er is door de FIOD-ECD een onderzoek ingesteld naar de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg (hierna KB Lux).
Op verzoek van de FIOD Opsporingsinformatie [plaats 2] zijn door B/KIR (Belastingdienst, Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen) de gegevens van Nederlandse rekeninghouders op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux verwerkt in een bestand (hierna genoemd: cliëntenbestand KB Lux).
De rekeninghouders staan hier op verschillende manieren vermeld:
a) Voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam
b) Voornamen (doop c.q. geboortenamen) met achternaam
c) Voorletter met achternaam
Elk van deze mogelijkheden kan gevolgd worden door
1) Een liggend streepje en een tweede achternaam
2) Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam
3) Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voorletter met achternaam
Elk van deze mogelijkheden kan weer gevolgd worden door
I. Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam
II. Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voorletter met achternaam
In geval van mogelijkheid 2 of 3 worden de rekeninghouders veelal aangeduid met hun aanspreektitel
M (= Monsieur)
Mme (= Madamme)
Melle (= Mademoiselle)
Het cliëntenbestand KB Lux is door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen die in Nederland wonen of zijn gevestigd. Tevens zijn in het BVR-bestand opgenomen alle natuurlijke- en rechtspersonen die in het buitenland wonen of zijn gevestigd en in Nederland belastingplichtig zijn. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. In het BVR-bestand blijven historische gegevens bewaard. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen.
Indien een rekening meer dan één rekeninghouder heeft, is er uit het BVR-bestand door B/KIR de volgende selectie gemaakt waarbij de voorwaarde is gesteld dat de (eerste) voorletter zoals die in het BVR-bestand staat vermeld bij ten minste één van de achternamen overeenkomt met de eerste letter van de voor c.q. doopnaam (letter) zoals die op de microfiches staat vermeld.
a) alle combinaties van beide achternamen waarbij in BVR de relatie gehuwd (met) staat vermeld.
b) alle combinaties van beide achternamen die in BVR op hetzelfde adres wonen (hebben gewoond)
c) alle combinaties van beide achternamen die in BVR onder hetzelfde dossiernummer staan (stonden) vermeld.
Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat zijn opgenomen en welk bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna genoemd: RDW-bestand).
(…)
Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam:
[belanghebbende] - [echtgenote] .
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu: [belanghebbende] , gehuwd met mw. [echtgenote] .
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [belanghebbende] de partner is van [echtgenote] . Dit is [belanghebbende] , geboren op [geboortedatum 1] 1946, met sofinummer [aanslagnummer 1] , gehuwd met [echtgenote] , geboren op [geboortedatum 2] 1947, met sofinummer [aanslagnummer 2] .
4. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [belanghebbende] : [naam] .
5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat is ingegaan per [datum] 1967.
Conclusie:
Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienst staande landelijke bestanden, komt slechts de combinatie [belanghebbende] / [echtgenote] als rekeninghouder(s) in aanmerking, zoals hiervoor vermeld onder punt 3.
Opgemaakt op ambtsbelofte, gesloten en getekend te [plaats 2] op 25 november 2002.”
Op 15 januari 2002 heeft de Inspecteur met belanghebbende een afspraak gemaakt om op 24 januari 2002 een onderzoek in te stellen bij belanghebbende omtrent de aanvaardbaarheid van belanghebbendes aangiften IB/PVV over de jaren 1998 en 1999.
Op 30 januari 2002 is belanghebbende gehoord. Belanghebbende heeft verklaard dat hij een bankrekening in Luxemburg heeft gehad. Het gespreksverslag (inclusief ambtsedige verklaring) betreffende dit gesprek is gedagtekend 13 mei 2002.
Bij brief van 6 februari 2002 heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur verzocht om aan te geven op basis van welke informatie hij heeft geconcludeerd dat belanghebbende houder is van een buitenlandse bankrekening.
Bij brief van 27 juni 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende onder verwijzing naar artikel 47, lid 1, letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) verzocht om informatie te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Hierbij heeft de Inspecteur gewezen op de omkering van de bewijslast indien niet volledig aan de verplichtingen omtrent de gegevensverstrekking wordt voldaan.
Bij brief van 15 juli 2002 heeft de gemachtigde meegedeeld dat belanghebbende binnenkort naar Luxemburg gaat om de gevraagde bescheiden bij de bank op te halen en dat deze bescheiden vervolgens aan de Inspecteur verstrekt zullen worden.
Met dagtekening 13 november 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 op te leggen, beide met een boete. Voorts stuurde de Inspecteur bij deze kennisgeving mee een voorlopig overzicht plus berekening van de voor de jaren 1991 tot en met 2000 op te leggen (navorderings)aanslagen IB/PVV en VB, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen. In reactie daarop heeft de gemachtigde op 20 november 2002 onder meer geschreven dat belanghebbende zich beroept op zijn zwijgrecht en dat belanghebbende bestrijdt dat hij over de door de Inspecteur genoemde bankrekening heeft beschikt. De gemachtigde stelt dat de informatie, waarover de Inspecteur beschikt, onrechtmatig is verkregen. Tenslotte verzoekt de gemachtigde om nadere informatie.
Bij brief van 13 december 2002 heeft de Inspecteur nadere informatie, waaronder kopieën van de door belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV 1996 tot en met 2000, toegezonden aan de gemachtigde. De gemachtigde heeft daarop namens belanghebbende bij brief van 17 december 2002 gereageerd en bestrijdt hierin wederom dat belanghebbende over de door de Inspecteur genoemde bankrekening heeft beschikt. Voorts handhaaft belanghebbende diens stelling dat de informatie, waarover de Inspecteur beschikt, onrechtmatig is verkregen.
Met dagtekening 16 december 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat de reactie van de gemachtigde op de brief van de Inspecteur van 13 november 2002, de Inspecteur geen aanleiding heeft gegeven diens standpunt te herzien. Voorts deelt de Inspecteur aan belanghebbende mee dat hij de aangekondigde navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 zal opleggen. De navorderingsaanslagen met de boeten zijn vervolgens met dagtekening 31 december 2002 vastgesteld. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 december 2002, door de Inspecteur ontvangen op 30 december 2002, bezwaar gemaakt. In de ontvangstbevestiging die hierop door de Inspecteur aan de gemachtigde is gestuurd, verzoekt de Inspecteur aan de gemachtigde aan te geven of de gemachtigde instemt met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar totdat in enkele proefprocedures is beslist. Het bezwaar is bij brief van 19 februari 2003 namens belanghebbende gemotiveerd en in deze brief verklaart belanghebbende dat hij zich niet kan verenigen met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
Met dagtekening 25 april 2003 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om (navorderings)aanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2000 en VB 1992 tot en met 2000 op te leggen, alle met een boete. De Inspecteur voegt bij deze kennisgeving nogmaals een cijfermatig overzicht van de voor de jaren 1991 tot en met 2000 op te leggen (navorderings)aanslagen, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen. De gemachtigde heeft op deze kennisgeving gereageerd bij brief van 2 mei 2003.
Met dagtekening 5 juni 2003 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij aan belanghebbende de aangekondigde navorderingsaanslagen over de jaren 1991 tot en met 1999 zal opleggen. De navorderingsaanslagen met de boeten zijn vervolgens met dagtekening 27 juni 2003, 30 juni 2003 en 16 juli 2003 opgelegd. Met dagtekening 17 december 2003 is de aanslag IB/PVV 2000 met boete opgelegd.
De bezwaarschriften tegen genoemde (navorderings)aanslagen zijn door de Inspecteur op 11 juni 2003, 2 juli 2003, 14 juli 2003 en 17 juli 2003 ontvangen.
Met dagtekening 4 juli 2003 maakt de Inspecteur een rapport op betreffende het ingestelde onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en VB over de jaren 1990/1991 tot en met 2000. De gemachtigde heeft hierop bij brief van 11 juli 2003 gereageerd.
Op 16 januari 2004 heeft de Inspecteur voor alle cliënten van de gemachtigde een aanspreekpunt aangewezen en een informatieset naar de gemachtigde verstuurd.
Op 2 juni 2004 heeft de Inspecteur aan belanghebbende en zijn gemachtigde een laatste verzoek om informatie verzonden. Daarbij heeft hij de bijlage “Verklaring buitenlandse bankrekeningen” gevoegd. De gemachtigde heeft hierop bij brief van 9 juni 2004 gereageerd.
Bij brief van 4 juni 2004 heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd om gehoord te worden. Hierna hebben partijen meerdere malen schriftelijk gecorrespondeerd. In zijn brief van 24 juni 2004 nodigt de Inspecteur belanghebbende nogmaals uit voor een hoorgesprek.
Bij brief van 6 juli 2004 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde meegedeeld dat hij de conclusie trekt dat belanghebbende niet gehoord wenst te worden, aangezien belanghebbende niet heeft gereageerd op de brieven van de Inspecteur ter zake.
Met dagtekening 23 juli 2004 heeft de Inspecteur in één geschrift uitspraken op bezwaar gedaan betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 tot en met 1999 en VB 1991 tot en met 2000.
Belanghebbende heeft op 28 juli 2004 bij het Hof beroep ingesteld tegen de in punt 2.19 bedoelde uitspraken op bezwaar. Het Hof heeft op 10 december 2010 ter zake uitspraak gedaan (kenmerk 04/01599, ECLI:NL:GHSHE:2010:BP7301); daarbij zijn de bedoelde uitspraken op bezwaar vernietigd en de zaak is teruggewezen naar de Inspecteur teneinde opnieuw uitspraak te doen op de bezwaarschriften van belanghebbende met inachtneming van de uitspraak van het Hof. In zijn arrest met nummer 11/00331 van 14 oktober 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BT7538) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond verklaard.
Met dagtekening 31 december 2004 is de aanslag IB/PVV 2001 met boete opgelegd. Het bezwaar daartegen is door de Inspecteur op 5 januari 2005 ontvangen.
Met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2002 met boete heeft de Inspecteur op 19 september 2005 een kennisgeving verzonden en op 20 oktober 2005 een mededeling. Deze aanslag met boete is opgelegd op 25 november 2005; hiertegen is reeds op 23 november 2005 (door de Inspecteur ontvangen op 24 november 2005) bezwaar gemaakt.
Met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2003 met boete heeft de Inspecteur op 19 juni 2006 een kennisgeving verzonden en op 11 juli 2006 een mededeling. Deze aanslag met boete is opgelegd met dagtekening 29 december 2006. Met dagtekening 19 januari 2007 (door de Inspecteur ontvangen op 23 januari 2007) heeft belanghebbende daartegen bezwaar gemaakt.
Met dagtekening 20 december 2007 is de aanslag IB/PVV 2004 (zonder boete) opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende op 7 januari 2008 bezwaar gemaakt, dat op 9 januari 2008 door de Inspecteur is ontvangen.
Met dagtekening 30 december 2008 is de aanslag IB/PVV 2005 met boete opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende op 25 maart 2009 (door de Inspecteur ontvangen op 26 maart 2009) bezwaar gemaakt.
Met dagtekening 6 november 2009 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vragenbrief gezonden met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2006. De gemachtigde heeft hierop gereageerd bij brief van 16 november 2009. Met dagtekening 4 december 2009 heeft de Inspecteur een kennisgeving verzonden. De aanslag IB/PVV 2006 met boete is opgelegd met dagtekening 31 december 2009. Op 30 december 2009 heeft belanghebbende daartegen bezwaar gemaakt (door de Inspecteur ontvangen op 31 december 2009).
Met dagtekening 14 juli 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vragenbrief gezonden met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2007. De gemachtigde heeft hierop gereageerd bij brief van 26 juli 2010. Met dagtekening 28 juli 2010 heeft de Inspecteur een kennisgeving verzonden en de gemachtigde reageert hierop bij brief van 5 augustus 2010. De Inspecteur stuurt aan belanghebbende met dagtekening 29 november 2010 nogmaals een kennisgeving, waarop de gemachtigde reageert bij brief van 9 december 2010. De aanslag IB/PVV 2007 met boete is opgelegd met dagtekening 17 december 2010. Op 23 december 2010 heeft belanghebbende daartegen bezwaar gemaakt (door de Inspecteur ontvangen op 27 december 2010).
Met dagtekening 16 februari 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vragenbrief gezonden met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2008. De gemachtigde heeft hierop gereageerd bij brief van 3 maart 2011. Met dagtekening 9 maart 2011 heeft de Inspecteur een kennisgeving verzonden, waarop de gemachtigde reageert bij brief van 14 maart 2011. De aanslag IB/PVV 2008 met boete is opgelegd met dagtekening 23 april 2011; hiertegen is reeds op 21 april 2011 (door de Inspecteur ontvangen op 22 april 2011) bezwaar gemaakt.
Op 19 april 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een sommatie kort geding gezonden, waarin hij belanghebbende nogmaals in de gelegenheid stelt de gevraagde informatie te verstrekken. De gemachtigde reageert hierop met de mededeling dat nog geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden.
Op 20 juni 2012 is belanghebbende gehoord. Op de concept-verslaglegging daarvan met dagtekening 21 juni 2012 reageert de gemachtigde op 18 juli 2012. Met dagtekening 25 juli 2012 brengt de Inspecteur het definitieve hoorverslag uit.
Bij brief van 19 augustus 2013 heeft de Inspecteur aangaande de belastingjaren 2008 en later opnieuw vragen gesteld over de buitenlandse bankrekening.
Bij brief van 30 augustus 2013 heeft de gemachtigde meegedeeld dat belanghebbende inkeert naar aanleiding van de aanzegging van het kort geding, waarna de Inspecteur bij brief van 10 september 2013 opnieuw verzoekt om informatie betreffende de buitenlandse bankrekening. Op 18 september 2013 en op 25 september 2013 heeft de Inspecteur van belanghebbende informatie ontvangen; hiermee verklaart belanghebbende gedurende de periode 21 mei 1993 tot en met 5 februari 2009 een rekening bij KBL met nummer [rekeningnummer] te hebben aangehouden. De rekening is gesloten op 5 februari 2009.
Op 17 oktober 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende op basis van het bepaalde in artikel 52a van de AWR een informatiebeschikking gezonden, omdat de Inspecteur de verstrekte informatie niet volledig acht.
Met dagtekening 10 december 2013 bericht de gemachtigde aan de Inspecteur, onder overlegging van een doktersattest, dat belanghebbendes gezondheidstoestand ernstige en blijvende schade heeft opgelopen.
Op 15 januari 2014 heeft de Inspecteur een “voorgenomen besluit op bezwaar” gezonden aan belanghebbende. Naar aanleiding daarvan heeft belanghebbende een overzicht verstrekt van de besteding van het saldo op de bewuste bankrekening.
Op 26 februari 2014 heeft de Inspecteur de motivering van de uitspraken op bezwaar gezonden aan belanghebbende. Met dagtekening 6, 12, 13 en 15 maart 2014 heeft de Inspecteur op de bezwaarschriften van belanghebbende betreffende de onderhavige (navorderings)aanslagen en beschikkingen uitspraak gedaan. Daarbij zijn de (navorderings)aanslagen verminderd naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte informatie en zijn de boeten in verband met de gezondheidstoestand van belanghebbende vernietigd. Daarbij heeft de Inspecteur een immateriële schadevergoeding toegekend van € 11.000 en een kostenvergoeding van € 729.
Op 20 juni 2007 heeft de heer [F] (hierna: [F] ), ambtenaar van de Belastingdienst, als getuige ter zitting van het gerechtshof Amsterdam onder meer het volgende verklaard:
Vraagsteller: “3.4. In uw proces-verbaal schrijft u vanaf pagina 4 over uw contacten met buitenlandse collegae. Deze contacten dateren van april, mei 2001 alsmede januari 2002. Zijn deze gesprekken vastgelegd? (…)”.
[F] : “Ik heb daar notities van gemaakt, op basis daarvan heb ik een ambtshandeling gemaakt na afloop van het bezoek. Die notities heb ik niet meer.”.
Vraagsteller: “3.7. Is het juist dat de BBI (Bijzondere belastinginspectie) fiscaal strafrechtelijke onderzoeken verricht in België (m.a.w. de tegenhanger is van de FIOD in Nederland)?”.
[F] : “Voor zover ik weet wel.”.
Vraagsteller: “3.8. Verschillende Belgische ambtenaren, waaronder de heer [G] , hebben u geattendeerd op een politieman die nauw bij het onderzoek betrokken was, de heer [H] . Waarom heeft u hem nooit gesproken? Zijn er wel pogingen ondernomen hem te spreken?”.
[F] : “Ik had daar geen behoefte aan. Hij was niet meer werkzaam op het kantoor in [plaats 3] waar ik toentertijd ben geweest. Op uw vraag waarom ik daar geen behoefte had, antwoord ik dat de personen met wie wel contact had, mij van voldoende informatie konden voorzien.”.
Op 23 mei 2014 heeft de heer [G] als getuige ter zitting van de Rechtbank op vragen van de heer [A] onder meer het volgende verklaard:
[A] : “17. Herinnert u zich dat u, in het kader van KB-Lux op enig moment, met de heer [F] , ambtenaar van de Nederlandse Belastingdienst, hebt gesproken?”.
[G] : “Ja.”.
[A] : “18. Wanneer was dat? Als u geen herinnering aan een datum hebt, kunt u het gesprek met [F] plaatsen in het verloop van het KB-Lux onderzoek tot dan toe? Was er, toen u de heer [F] sprak, al gepubliceerd over de witwas van onrechtmatig verkregen bewijs?”.
[G] : “Dat was in 2001/2002.”.
[A] : “20. Hebt u hem telefonisch gesproken of hebt u hem ook ontmoet?”.
[G] : “Ik zal hem eerst wel telefonisch hebben gesproken en ik heb hem eenmalig ontmoet.”.
[A] : 21. “Wist u, vooraf, waarover hij met u wilde spreken?”.
[G] : “Hij was teamleider van Rekeningenproject en ik wist dat hij daarover wilde spreken.”.
[A] : “22. Hoe lang hebben die gesprekken ongeveer geduurd?”.
[G] : “Het was 1 gesprek en het duurde circa. 1 uur tot 1,5 uur.”.
[A] : 23. “Wat vroeg de heer [F] ?”.
[G] : “Hij had een aantal vragen over de stand van zaken over het strafrechtelijk onderzoek in België en over de discussie die er gaande was over de wijze waarop de documenten in handen waren gekomen van de Belgische justitie.”.
[A] : “24. Wat hebt u hem verteld?”.
[G] : “Ik kan mij niet precies herinneren wat wij hebben besproken.”.
[A] : “25. Hebt u de heer [F] geïnformeerd over het verloop van het KB-Lux-onderzoek tot dan toe? Wat hebt u hem daar over meegedeeld?”.
[G] : “Dat kan ik mij niet herinneren.”.
[A] : “26. Hebt u de heer [F] geïnformeerd over voornoemde ‘witwas’ van onrechtmatig verkregen bewijzen? Wat hebt u hem daar over meegedeeld?”
[G] : “nee de term witwassen is niet gevallen. Er is wel gesproken over de discussie die er was over de rechtmatigheid van het bewijs.”.
[A] : 27. “Hebt u, op enig moment, de heer [F] over de gang van zaken willen informeren en heeft de heer [F] gezegd: “Ik wil het niet weten”.?”.
[G] : “Dat kan ik mij niet herinneren.”.
[A] : “28. Zijn er andere punten die u over de besprekingen met de heer [F] wil zeggen?”.
[G] : “Nee.”.
[A] : “Is uw bekend dat er strafaangiften zijn gedaan tegen de onderzoeksrechter en een aantal van uw collega’s” en “was dat voor of na uw bespreking met de heer [F] ”.
[G] : “enkele jaren daarna”.
Het Hof van Cassatie in België heeft op 31 mei 2011 beslist dat het Brusselse Hof van Beroep op 10 december 2010 terecht had geoordeeld dat de strafvervolging tegen werknemers van KBL niet-ontvankelijk was en dat alle verdachten in die zaak daarom moesten worden vrijgesproken.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de (navorderings)aanslagen terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich, naar partijen desgevraagd uitdrukkelijk hebben verklaard ter zitting van het Hof, uitsluitend toe op de volgende deelvragen:
-
Mag de informatie op de microfiches door de Inspecteur gebruikt worden voor het vaststellen van de onder 1.1 tot en met 1.3 bedoelde (navorderings)aanslagen en beschikkingen?
-
Heeft de Inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1996 en 1997?
-
Heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor immateriële schade wegens de lange behandelduur van het hoger beroep?
-
Heeft de Rechtbank belanghebbende ten onrechte geen integrale proceskostenvergoeding toegekend?
Belanghebbende beantwoordt de vragen a en b ontkennend en de vragen c en d bevestigend. De Inspecteur is aangaande de vragen onder a, b en d de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
In hoger beroep zijn, naar partijen ter zitting van het Hof desgevraagd nadrukkelijk hebben verklaard, de aan belanghebbende aanvankelijk opgelegde, doch bij uitspraken op bezwaar vernietigde boeten, niet meer in geschil. Belanghebbende heeft zijn dienaangaande grief ter zitting ingetrokken.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 tot en met 1999, respectievelijk VB 1991 tot en met 2000, vermindering van de aanslagen IB/PVV 2000 tot en met 2008 en tot vernietiging dan wel vermindering van de beschikkingen heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.