Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:880, 15/01164

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:880, 15/01164

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 maart 2017
Datum publicatie
3 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:880
Formele relaties
Zaaknummer
15/01164

Inhoudsindicatie

Erfpachtconstructie. Gelet op de verklaring van belanghebbende over de overeenkomst tussen het geval van het arrest van 8 juli 2016, nr. 15/04315, ECLI:NL:HR:2016:1353, BNB 2016/203, en het onderhavige geval ziet het Hof geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat gegeven in dat arrest.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01164

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 28 augustus 2015, nummer AWB 14/3734, in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag en beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 31 oktober 2013 voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.501 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.969 en daarbij is bij beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 539 in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 9 mei 2014 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft bij haar uitspraak het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.751 met handhaving van de overige elementen van de aanslag, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, het verzoek om vergoeding van heffingsrente over de vermindering van de aanslag afgewezen en een vergoeding van proceskosten en het griffierecht toegekend.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur vóór de onder 1.5 vermelde zitting bij brief van 18 mei 2016 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 juni 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heren [A] , [B] en [C] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] en [E] .

1.6.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.7.

Bij brieven van 22 juli 2016 heeft het Hof partijen medegedeeld dat het vooronderzoek wordt heropend en belanghebbende uitgenodigd te reageren op het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2016, nr. 15/04315, ECLI:NL:HR:2016:1353 (hierna: het arrest BNB 2016/203).

1.8.

Belanghebbende heeft haar reactie gegeven bij brief van 17 augustus 2016 (hierna: de brief van 17 augustus 2016), welke brief in afschrift aan de Inspecteur is gezonden.

1.9.

De Inspecteur heeft ingevolge artikel 8:58 van de Awb vóór de hierna vermelde zitting bij brief van 4 januari 2017 gereageerd op voornoemde brief van belanghebbende. Deze brief is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.10.

Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 20 januari 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] en [E] .

De meervoudige Belastingkamer was tijdens het onderzoek ter zitting op 16 juni 2016 samengesteld uit mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, mr. A.J. Kromhout en mr. H.J. Cosijn en de zaak is ter nadere zitting verder behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, mr. drs. P.J.J. Vonk en mr. A.J. Kromhout, waarbij de zaak is voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid, van de Awb, in de stand waarin zij zich bevond op 16 juni 2016. Partijen hebben desgevraagd meegedeeld daartegen geen bezwaar te hebben.

1.11.

Van elk van de zittingen is een proces-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is ongehuwd en heeft twee kinderen, [kind 1] (geboren [geboortedatum 1] -1971) en [kind 2] (geboren [geboortedatum 2] -1974) (hierna: de kinderen).

2.2.

Belanghebbende heeft op 8 november 2000 de volledige eigendom verkregen van de onroerende zaak, bestaande uit een woning en een perceel grond, gelegen aan de [adres] 47 te [woonplaats] . Deze onroerende zaak kwalificeert voor belanghebbende sindsdien als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001).

2.3.

Bij notariële akte van [datum] 2007 betreffende Levering, Erfpacht en Opstalrecht (hierna: de akte) heeft belanghebbende het perceel grond verkocht en geleverd aan de kinderen, met vestiging van een eeuwigdurend recht van erfpacht en een daarvan afhankelijk recht van opstal ten behoeve van belanghebbende. In de akte zijn belanghebbende en de kinderen, voor zover van belang, het volgende overeengekomen, waarbij belanghebbende is aangeduid als verkoper en, vanaf onderdeel J, als de erfpachter en de kinderen, gezamenlijk, als koper en, vanaf onderdeel J, als de eigenaar:

A. DEFINITIES

Partijen verstaan in deze akte onder:

1. de “Koopovereenkomst”:

de mondelinge koopovereenkomst tussen partijen, waarvan de voorwaarden en bepalingen zijn vastgelegd in deze akte;

2. de “Koopprijs”:

de koopprijs voor het Verkochte;

3. het “Registergoed”:

het perceel grond, plaatselijk bekend als [adres] 47 te [woonplaats] (...);

4. de “Woning”:

het woonhuis plaatselijk bekend als [adres] 47 te [woonplaats] ( [postcode] [woonplaats] );

5. de “Erfpacht”:

de bij deze akte gevestigde erfpacht van het Registergoed, met inachtneming van het Opstalrecht;

6. het “Opstalrecht”:

het bij deze akte gevestigde, van de Erfpacht afhankelijke, recht van opstal om op het Registergoed een woning in eigendom te hebben;

7. het “Verkochte”:

het Registergoed belast met de Erfpacht en het Opstalrecht.

B. KOOPOVEREENKOMST

Blijkens de Koopovereenkomst heeft verkoper het Verkochte verkocht aan koper, die dit heeft gekocht.

C. KOOPPRIJS

De Koopprijs voor het Verkochte bedraagt (…) (€ 285.000) (..).

D. LEVERING ONDER VOORBEHOUD

Ter uitvoering van de Koopovereenkomst, levert verkoper hierbij het Registergoed onder voorbehoud van de Erfpacht en het Opstalrecht aan koper, die dit aanvaardt, ieder voor de onverdeelde helft.

E. VOORGENOMEN GEBRUIK

1. Koper heeft verklaard het Registergoed te willen gaan gebruiken als ondergrond en tuin.

(…)

F. VOORAFGAANDE VERKRIJGING

Het Registergoed met daarop de Woning is door verkoper verkregen (…) op acht november tweeduizend (…).

G. BETALING EN KWIJTING

1. De koopprijs ad (…) (€ 285.000) (..) is door koper schuldig gebleven aan verkoper.

(…) koper erkent bij wege van tegenprestatie (…) schuldig wegens ter leen ontvangen gelden aan verkoper een bedrag in hoofdsom groot (…) (€ 285.000) (..).

Verkoper en koper nemen vorenstaande verbintenissen voor zich aan.

In verband hiermee verleent verkoper koper kwijting voor de koopprijs.

(…)

H. BEPALINGEN KOOPOVEREENKOMST

De Koopovereenkomst is gesloten onder de volgende bepalingen:

(…)

Feitelijke levering, rekening en risico

Artikel 3

1. Gezien de Erfpacht vindt geen feitelijke levering (aflevering) van het Verkochte plaats.

2. Vanaf de ondertekening van deze akte is het Verkochte voor rekening en risico van koper. (…)

(…)

J. VESTIGING RECHT VAN ERFPACHT EN OPSTAL

Ter uitvoering van de Koopovereenkomst verklaren partijen bij deze in erfpacht uit te geven ten behoeve van verkoper:

a. het recht van Erfpacht van het Registergoed; en

b. het daarvan afhankelijke recht van Opstal om op het Registergoed de Woning in eigendom te hebben en te houden.

(…)

De Erfpacht en Opstal wordt uitgegeven onder de volgende voorwaarden en bepalingen:

Artikel 1

Duur

1. De Erfpacht en Opstal zijn eeuwigdurend.

2. De Erfpacht en Opstal kunnen niet worden opgezegd.

Artikel 2

Canon

1. De erfpachter is jaarlijks een canon verschuldigd groot (…) (€ 16.750) (..).

2. De canon kan telkens na een periode van vijf (5) jaren worden aangepast, in onderling overleg.

(…)”.

2.4.

De overeengekomen koopsom van € 285.000 is door de kinderen schuldig gebleven (hierna: de schuld). In de schriftelijk vastlegging van de bekentenis van de schuld is onder meer bepaald dat de kinderen 5% rente verschuldigd zijn en dat de schuld in één termijn op 31 december 2017 dient te worden afgelost.

Belanghebbende heeft de schuld van de kinderen kwijtgescholden, in 2007, 2008 en 2009 in drie gelijke delen van € 47.500 per kind. In verband hiermee is recht van schenking geheven.

2.5.

In verband met de overeengekomen erfpachtcanon heeft belanghebbende in 2010 aan de kinderen een bedrag van € 16.750 voldaan. In de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010 heeft belanghebbende het als erfpachtcanon betaalde bedrag in aftrek gebracht als een periodieke betaling als bedoeld in artikel 3.120, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001 (tekst 2010).

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Ter beider zittingen hebben partijen, desgevraagd, verklaard dat het geschil betreft het antwoord op de vraag of het door belanghebbende als erfpachtcanon betaalde bedrag van € 16.750 als kosten voor de eigen woning in de zin van artikel 3.120, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001 in aftrek kan worden gebracht bij de bepaling van de belastbare inkomsten uit werk en woning. Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter beider zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar het van elk van deze zittingen opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4 Gronden

5 Beslissing