Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:883, 15/01355 (V)

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:883, 15/01355 (V)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 maart 2017
Datum publicatie
3 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:883
Formele relaties
Zaaknummer
15/01355 (V)

Inhoudsindicatie

Verzetuitspraak. Burgers kunnen digitaal hoger beroep instellen en daarvoor zijn formulieren beschikbaar op de website Rechtspraak.nl. Uit de daarbij gegeven informatie blijkt dat een belanghebbende de keuze heeft het (formulier van het) hoger beroepschrift op digitale wijze in te dienen, of af te drukken en per post te verzenden. Belanghebbende heeft gekozen voor digitale indiening en een verzending per post heeft niet plaatsgevonden. Vaststaat dat belanghebbende het hoger beroepschrift niet tijdig digitaal heeft ingediend. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard en het verzet wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01355

hierna: belanghebbende

tegen de uitspraak van het Hof als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van 30 mei 2016 (hierna: de uitspraak van 30 mei 2016) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 15 oktober 2015, nummer ROE 15/259, in het geding tussen

en

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de aan belanghebbende met dagtekening 7 november 2014 opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 januari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [A] .

De gronden

1. Bij de uitspraak van 30 mei 2016 is belanghebbende niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaard op grond van de overweging dat het digitaal door belanghebbende ingediende beroepschrift niet binnen de daarvoor door de wet gestelde termijn bij het Hof is binnengekomen, terwijl niet is gebleken dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.

2. Belanghebbende is tegen de uitspraak van 30 mei 2016 tijdig in verzet gekomen. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

3. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een (hoger) beroepschrift zes weken aanvangende met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.

4. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, lid 1, van de Awb is een (hoger) beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In dit geval eindigt de termijn op 26 november 2015.

In artikel 6:9, lid 2, van de Awb is bepaald dat bij verzending per post een (hoger) beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

5. Met gebruikmaking van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht is het hoger beroepschrift digitaal ingediend op 30 november 2015, om 17.16 uur. Hieruit volgt dat het hoger beroepschrift niet tijdig is ingediend.

6. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend (hoger) beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

7. Belanghebbende stelt in het verzetschrift dat het Hof op onjuiste gronden het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar zijn mening kan een hoger beroep digitaal worden ingesteld en is, naast digitale indiening, verzending per post niet vereist. Belanghebbende merkt op dat het Hof hem bij brief van 2 december 2015 de ontvangst van zijn hoger beroep heeft bevestigd. Het bevreemdt belanghebbende dat hij voorafgaand aan de uitspraak van 30 mei 2016 niet is uitgenodigd voor een zitting en dat hem bij telefonische navraag op 1 juni 2016 bij het team Belastingrecht van het Hof is medegedeeld dat een partij voor een zitting wordt uitgenodigd en dat verder aan alle voorwaarden was voldaan.

8. De Heffingsambtenaar vermeldt in zijn reactie op het verzetschrift dat voor het digitaal instellen van hoger beroep de termijn van zes weken geldt en dat belanghebbende buiten die termijn het hoger beroep heeft ingesteld, alsmede dat geen gegevens zijn verstrekt of gebleken waardoor sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

9. Het Hof stelt voorop dat het voor burgers mogelijk is digitaal hoger beroep in te stellen, dat voor het digitaal instellen van hoger beroep een termijn van zes weken geldt en dat, in het geval digitaal hoger beroep is ingesteld, het niet nodig is het hoger beroepschrift per post te verzenden.

Met de overweging in de uitspraak van 30 mei 2016 dat het beroepschrift op 30 november 2015 digitaal bij de griffie van het Gerechtshof is binnengekomen, terwijl niet is gebleken dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, heeft het Hof geen verzending per post verlangd, maar willen aansluiten bij de informatie die op de website van Rechtspraak.nl wordt vermeld ter zake van het (al dan niet digitaal) instellen van hoger beroep, te weten:

“Hoe indienen

Om het hoger beroepschrift digitaal te kunnen verzenden dient u met DigiD in te loggen. Uw gegevens worden dan, voor zover bekend, automatisch ingevuld.U kunt het hoger beroepschrift ook alleen afdrukken en per post verzenden. U hoeft dan niet in te loggen. Mocht inloggen niet lukken, dan kunt u het formulier opnieuw starten en vervolgens kiezen voor de optie ‘Afdrukken en per post verzenden’.

* Hoe wilt u het hoger beroepschrift indienen? O Digitaal verzenden door middel van DigiD

O Afdrukken en per post verzenden”.

Uit voormelde informatie blijkt dat het mogelijk is een hoger beroepschrift digitaal op te stellen. Vervolgens heeft de belanghebbende de keuze het hoger beroepschrift op digitale wijze in te dienen, of af te drukken en per post te verzenden. In het onderhavige geval heeft belanghebbende er voor gekozen het hoger beroepschrift digitaal in te dienen. Een verzending per post heeft niet plaatsgevonden. Derhalve is uitsluitend aan de orde of het digitaal ingediende hoger beroepschrift tijdig is ingediend en of er sprake is van feiten en omstandigheden die een overschrijding van de wettelijke termijn verschoonbaar maken.

10. Vaststaat dat belanghebbende het hoger beroepschrift niet voor 30 november 2015 heeft ingediend en dat het hoger beroep na afloop van de wettelijke termijn is ingesteld.

In dat geval blijft de niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het hoger beroep in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat er voldoende redenen kunnen zijn voor het drie dagen te laat indienen van het hoger beroepschrift, maar dat hij er zo geen kan opnoemen en dat hij zich goed wilde voorbereiden op hetgeen hij in het hoger beroepschrift zou opschrijven. Belanghebbende heeft hiermee geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. Voor zover belanghebbende met de stelling dat hem telefonisch is medegedeeld dat hij verder aan alle voorwaarden had voldaan, bedoelt te stellen dat zijn hoger beroepschrift tijdig is ingediend, wijst het Hof die stelling af. De beoordeling van de tijdigheid van een hoger beroep is voorbehouden aan de rechter en kan niet in een telefoongesprek met een medewerker van het Hof worden gegeven. Ook overigens is het Hof niet van een grond voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding gebleken. Derhalve is het Hof van oordeel dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.

11. Met betrekking tot de grief van belanghebbende dat hij voorafgaand aan de uitspraak van 30 mei 2016 niet is uitgenodigd voor een zitting, merkt het Hof op dat de uitspraak van 30 mei 2016 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb is gedaan. In artikel 8:54 van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter het onderzoek kan sluiten en zonder zitting uitspraak kan doen indien, voor zover hier van belang, het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Deze grief van belanghebbende faalt.

12. Gelet op het hiervoor overwogene is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, zodat het verzet ongegrond moet worden verklaard.

De proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

De beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gedaan op: 3 maart 2017 door A.J. Kromhout, voorzitter, P.J.J. Vonk en P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

  1. de naam en het adres van de indiener;

  2. een dagtekening;

  3. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

  4. e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.