Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:985, 15/00836

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:985, 15/00836

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 maart 2017
Datum publicatie
10 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:985
Formele relaties
Zaaknummer
15/00836

Inhoudsindicatie

Naar aanleiding van het arrest van 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2200, heeft de Inspecteur de onderhavige aanslag IB/PVV 2010 in de procedure voor het Hof verminderd naar nihil. Op verzoek van belanghebbende vernietigt het Hof deze aanslag. De Inspecteur heeft hiermee ingestemd. De verzoeken om een integrale proceskostenvergoeding en een immateriele schadevergoeding worden door het Hof afgewezen. Wel wordt aan belanghebbende een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00836

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] (België),

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 april 2015, nummer AWB 14/2141, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend over een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 104.339, resulterend in een teruggaaf van € 5.037. Van deze teruggaaf bestaat een bedrag van € 357 uit te vergoeden heffingsrente, zoals blijkt uit de tegelijk met de aanslag vastgestelde beschikking heffingsrente (hierna: de beschikking). Belanghebbende heeft tegen deze aanslag en beschikking bezwaren gemaakt. Vanwege het uitblijven van de uitspraken op deze bezwaren, heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld en om een dwangsom verzocht. Vervolgens heeft de Inspecteur bij zijn uitspraken de bezwaren afgewezen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op belanghebbendes verzoek om een dwangsom; heeft vastgesteld dat de Inspecteur, als gevolg van het niet tijdig beslissen op belanghebbendes bezwaar, een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1.260; heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard; heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.224; en heeft gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben beide partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 26 januari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] . Voor de Inspecteur hebben zich gesteld de heren [C] en [D] . De zitting heeft in het openbaar plaatsgevonden.

1.7.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende was gedurende het gehele jaar 2010 woonachtig in België.

2.2.

Vanaf 1 januari 2008 was belanghebbende in dienstbetrekking bij [bedrijf 1] te België (hierna: [bedrijf 1] ) en verrichtte hij werkzaamheden als consultant inzake een automatiseringsproject bij [bedrijf 2] NV (hierna: [bedrijf 2] ), gevestigd in Nederland. In 2010 verrichtte belanghebbende deze werkzaamheden voor een deel thuis, in België, en voor een deel op kantoor in Nederland.

2.3.

[bedrijf 1] heeft in 2010 over het volledige salaris van belanghebbende loonbelasting, premies volks- en werknemersverzekeringen en premies voor de Zorgverzekeringswet afgedragen in Nederland; in België heeft geen afdracht plaatsgevonden.

2.4.

Volgens de bij de Belastingdienst bekende gegevens heeft belanghebbende in 2010 van [bedrijf 1] een brutosalaris ontvangen van € 104.339. Hierop is een bedrag van € 43.050 aan loonheffing ingehouden en afgedragen.

2.5.

In zijn aanvulling op de conclusie van dupliek in hoger beroep heeft de Inspecteur, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“In zijn arrest van 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2200, heeft de Hoge Raad beslist dat in de arbeidssituatie van belanghebbende in 2008 geen sprake is van verzekerings- en premieplicht volksverzekeringen in Nederland. Omdat in 2010 waarschijnlijk sprake is geweest van het in het kader van de dienstbetrekking bij [bedrijf 1] nog meer arbeid in België verrichten en nog minder in Nederland, geldt de conclusie van de Hoge Raad ook voor 2010. Omdat in 2010 waarschijnlijk sprake is geweest van het nog meer arbeid verrichten in België en nog minder in Nederland dan voorheen, wordt ook niet meer voldaan aan het 183-dagen criterium van artikel 15, lid 2, van het Belastingverdrag België-Nederland 2001. De bevoegdheid tot het heffen van inkomstenbelasting over het salaris van [bedrijf 1] is dan geheel aan België toegewezen. Om deze reden heb ik inmiddels de aanslag IB/PVV 2010 van belanghebbende ambtshalve aangepast door de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen te schrappen en de ingehouden loonheffing te verrekenen. Zodra het systeem de betreffende ambtshalve vermindering heeft aangemaakt zal ik een kopie daarvan aan u nazenden.”

2.6.

Tot het dossier behoort een kopie van de in 2.5. bedoelde verminderingsbeschikking (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.06) waarbij in totaal € 46.096 wordt teruggeven. Tevens is op de verminderingsbeschikking vermeld: “Deze vermindering is vastgesteld namens de inspecteur van uw belastingkantoor”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Blijkens de door gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof overgelegde pleitnotitie en hetgeen nadien ter zitting door hem is toegelicht betreft het geschil de antwoorden op de volgende vragen:

1. Dient de onderwerpelijke aanslag te worden vernietigd, in plaats van te worden verminderd naar nihil?

2. Zijn de ter zitting verschenen ambtenaren, met name de heer van [C] , bevoegd om ter zitting van het Hof namens de Inspecteur op te treden?

3. Is de heer Van [C] bevoegd om namens de Inspecteur beslissingen te nemen en aanslagen op te leggen?

4. Heeft belanghebbende recht op een integrale kostenvergoeding?

5. Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding?

Belanghebbende is van mening dat de vragen 1,4 en 5 bevestigend en de overige vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken van de Inspecteur en van de aanslag en de beschikking en tot een teruggaaf van de afgedragen loonbelasting en de afgedragen premies volksverzekeringen.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van zijn uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen tot nihil.

4 Gronden

5 Beslissing