Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1398, 17/00239

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1398, 17/00239

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 maart 2018
Datum publicatie
4 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:1398
Formele relaties
Zaaknummer
17/00239
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 4.36, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 4.25

Inhoudsindicatie

Art. 4.36 van de Wet IB 2001. Art. 4.25 van de Wet IB 2001.

Bij het beslissen op een verzoek om vaststelling van de verkrijgingsprijs van aandelen hoeft de Inspecteur geen rekening te houden met de toekomstige en onzekere gebeurtenis dat een belastingplichtige in Nederland gaat wonen. De waarde in het economische verkeer van aandelen op een in de toekomst gelegen onbekend moment kan niet worden bepaald. De verkrijgingsprijs van aandelen is daarom terecht vastgesteld op de historische verkrijgingsprijs. Belanghebbende kan na remigratie een nieuw verzoek om vaststelling van de verkrijgingsprijs van aandelen indienen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00239

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 februari 2017, nummer BRE 16/4026, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft met dagtekening 2 december 2015 aan belanghebbende een beschikking als bedoeld in artikel 4.36 van de Wet IB 2001 (hierna: de beschikking) gegeven, inhoudende de vaststelling van de verkrijgingsprijs van na te melden aandelen. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de beschikking bij uitspraak op bezwaar van 14 mei 2016 ongegrond verklaard.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 maart 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, mevrouw [A] en de [B] , gemachtigden van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur, de heer [C] .

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1.

Belanghebbende is sinds 2 oktober 2003 houder van alle aandelen in [D] B.V. (hierna: de aandelen), een naar Nederlands recht opgerichte en feitelijk in Nederland gevestigde vennootschap. De verkrijgingsprijs van de aandelen bedroeg € 18.600.

2.2.

Eind augustus 2009 is belanghebbende naar België geëmigreerd. De waarde in het economische verkeer van de aandelen ten tijde van emigratie bedroeg € 148.908. Vanaf het moment van emigratie is belanghebbende aangemerkt als buitenlandse belastingplichtige. Aan hem is geen conserverende aanslag opgelegd.

2.3.

Belanghebbende is voornemens om terug te keren naar Nederland. In verband daarmee heeft hij op 16 juni 2015 verzocht om de beschikking. De waarde in het economische verkeer van de aandelen bedroeg ten tijde van de dagtekening van de beschikking (2 december 2015) € 678.086. Belanghebbende heeft verzocht de verkrijgingsprijs vast te stellen op € 547.178, te weten het verschil tussen het bedrag van € 678.086 en het bedrag van het bij de emigratieaangifte 2009 aangegeven vervreemdingsvoordeel van € 130.908.

2.4.

In afwijking van het verzoek is bij de beschikking de verkrijgingsprijs vastgesteld op € 18.600.

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:

2.5.

De historische verkrijgingsprijs van de aandelen bedraagt € 18.600. Ook staat vast dat in het verleden geen verhoging van de verkrijgingsprijs heeft plaatsgehad en dat er geen besmette handelingen hebben plaatsgevonden.

2.6.

Op 22 februari 2017 is belanghebbende van België naar Nederland verhuisd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur de verkrijgingsprijs van de aandelen terecht op € 18.600 heeft vastgesteld.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben hun standpunt tijdens het onderzoek ter zitting toegelicht.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, wijziging van de beschikking in dier voege dat de verkrijgingsprijs wordt vastgesteld op de, niet nader aangeduide, waarde in het economische verkeer per 22 februari 2017 minus het in de emigratieaangifte aangegeven vervreemdingsvoordeel van € 130.908. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing