Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1497, 17/00026
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1497, 17/00026
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 april 2018
- Datum publicatie
- 25 mei 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:1497
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:8436, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00026
Inhoudsindicatie
Inkomsten ontvangen van een payrollorganisatie zijn terecht als loon aangemerkt hetzij op basis van een “echte” dienstbetrekking met die organisatie, hetzij op grond van het bepaalde in artikel 4 van de Wet LB, in samenhang met artikel 2a van de Uitvoeringsbesluit LB 1965. Geen sprake van ondernemerschap. Voor kostenaftrek is geen plaats. Beroep op opgewekt vertrouwen wordt afgewezen omdat van enige afspraak met de Inspecteur niet is gebleken.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00026
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 december 2016, nummer BRE 15/4574, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking belastingrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013, onder aanslagnummer [aanslagnummer] , een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.395, en bij beschikking belastingrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 12, welke aanslag en beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 26 februari 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, mevrouw [A] en de heer [B] .
Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1939, is werkzaam als enquêteur/ opinieonderzoeker. Sinds 1986, zo ook in het onderhavige jaar, heeft hij enkel werkzaamheden verricht voor [C] te [D] (hierna: [C] ).
Belanghebbende heeft zijn werkzaamheden voor [C] in 2013 verricht door tussenkomst van de payrollorganisatie [E] te [F] (hierna: [E] ). Hij is hiertoe de ‘Payroll-overeenkomst Pensioengerechtigden’ met [E] aangegaan (hierna: de payroll-overeenkomst), door partijen ondertekend op 5 januari 2012. In de payroll-overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…) Overwegende dat: Werkgever en werknemer met elkaar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wensen aan te gaan conform artikel 1 van de CAO voor Medewerkers van Payroll Ondernemingen.
Komen overeen: De payroll-overeenkomst tussen [E] en werknemer wordt beheerst door de CAO voor Medewerkers van Payroll Ondernemingen (hierna ook “de CAO” te noemen). (…) 2. Gedurende de eerste 52 gewerkte weken is de werkgever slechts loon verschuldigd over de periode(n), dat de werknemer metterdaad arbeid heeft verricht conform lid 4 van artikel 6 van de CAO.3. Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, (…).(…)7. De uurbeloning van de werknemer zal telkens worden vastgesteld met inachtneming van de regeling dienaangaande in deze CAO vastgesteld (artikel 8) of enige regeling die hiervoor in de plaats mocht treden en wordt verhoogd met de reserveringen ten behoeve van vakantietoeslag en vakantiedagen conform artikel 13 van de CAO. Deze toeslagen kunnen worden gereserveerd. 8. De gehoudenheid tot het aanvaarden van passende werkzaamheden geldt voor een straal van maximaal één uur en 30 minuten reistijd vanaf het verblijfadres van de werknemer. 9. Indien er op enig moment geen sprake is van – al dan niet lopende – terbeschikkingstelling(en), is de werknemer verplicht om voor [E] telefonisch bereikbaar en beschikbaar te zijn teneinde door [E] ter beschikking gesteld te kunnen worden aan een opdrachtgever. De werknemer wordt geacht binnen 2 uur na een oproep voor passend werk door de werkgever, met deze werkzaamheden te kunnen beginnen. 10. Indien de werkgever geen of minder dan met de werknemer overeengekomen passende werkzaamheden voor de werknemer beschikbaar heeft, is er sprake van leegloop. Indien er sprake is van leegloop bestaat voor de werkgever de mogelijkheid gedurende deze periode verplichte verlofdagen aan te wijzen, doch met een maximum van het aantal verlofdagen die in voornoemde periode van leegloop worden opgebouwd. 11. De werknemer is bereid op wisselende dagen, op wisselende tijden en/of in ploegendienst te werken al naar gelang de regeling die bij de opdrachtgever geldt.12. De weigering passende arbeid te aanvaarden levert voor [E] een dringende reden op om deze arbeidsovereenkomst onmiddellijk te beëindigen. (…)(…)14. De werknemer erkent dat hem/haar door de werkgever de navolgende informatie is verstrekt: - Uitsluitend de werkgever, en niet de opdrachtgever, is beloning verschuldigd aan werknemer. - Aan werknemer is informatie verstrekt over de verlangde beroepskwalificatie.15.De werknemer is jegens de werkgever verplicht: a) Zijn/haar werkzaamheden naar beste kunnen en weten uit te oefenen en de opdrachten zorgvuldig en met grote ijver uit te voeren. (…)c) Voor het vervullen van de opdracht eigen werkmateriaal en/of werkkleding te gebruiken, (…)f) werknemer heeft kennis genomen van het ‘ziekteverzuimbeleid [E] ’.(…)”.
In het onderhavige jaar heeft [E] een bedrag van € 5.641 aan belanghebbende uitbetaald, ter zake waarvan zij € 45 loonheffing heeft ingehouden. Per e-mail van 27 augustus 2015 heeft [E] over de relatie met belanghebbende aan de Inspecteur verklaard:
“Er is geen opting-in verklaring getekend. Het betreft een regulier dienstverband, dus een arbeidsovereenkomst, loonstroken en loonheffing die door de werkgever ( [E] ) is afgedragen.”
Belanghebbende heeft over het jaar 2013 een aangifte IB/PVV ingediend, waarbij hij een bedrag van € 33.796 heeft aangegeven als loon uit vroegere dienstbetrekking. De van [E] ontvangen beloning van € 5.641 is niet in de aangifte vermeld.
Met dagtekening 10 januari 2015 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV over 2013 aan belanghebbende opgelegd, waarbij hij ook het bedrag van € 5.641 als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in aanmerking heeft genomen, alsmede een aanvullend bedrag van € 45 als te verrekenen loonheffing.
Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gegaan, omdat volgens hem bij het vaststellen van de aanslag ten onrechte geen rekening is gehouden met de aftrek van reis- en administratiekosten van (afgerond) € 3.443.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Moeten de inkomsten ontvangen van [E] als loon worden aangemerkt?2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Kunnen de door belanghebbende gemaakte reis- en administratiekosten in mindering worden gebracht op zijn belastbaar inkomen?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur, en naar het Hof verstaat, tot verlaging van het belastbaar inkomen uit werk en woning 2013 met een bedrag van (afgerond) € 3.443 ter zake van reis- en administratiekosten. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.