Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8436, AWB - 15 _ 4574

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8436, AWB - 15 _ 4574

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 december 2016
Datum publicatie
31 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:8436
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4574
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 4, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 2a

Inhoudsindicatie

15/4574

Art. 4 Wet LB’64 en art. 2a, Uitv. besl. LB’65, fictieve dienstbetrekking

Belanghebbende heeft zijn werkzaamheden als enquêteur/opinieonderzoek voor een derde partij verricht met tussenkomst van een payrollorganisatie. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van reis- en administratiekosten. Wegens het ontbreken van een gezagsverhouding tussen belanghebbende en de payrollorganisatie is volgens de rechtbank geen sprake van een “echte” dienstbetrekking maar wel is sprake van een fictieve dienstbetrekking op grond van art. 2a Uitvoeringsbesluit loonbelasting (uitzendkracht). De kostenaftrek is terecht geweigerd.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/4574

uitspraak van 15 december 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2013 een aanslag

inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.395, waarbij belastingrente in rekening is gebracht (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2015 de aanslag

gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 6 juli 2015, ontvangen bij de

rechtbank op 7 juli 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.4.

Belanghebbende heeft op 21 juli 2016 een aanvullend stuk ingediend. Dit stuk is in

afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft per brief van 11 november 2015, bij de rechtbank

ontvangen op 19 november 2015, een aanvullend stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Op 25 april 2016 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de mondelinge

behandeling van het beroep. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.

1.8.

Op 10 mei 2016 heeft belanghebbende een aanvullend stuk ingediend. Dit stuk is in

afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.9.

Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter

zitting achterwege blijft.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren op [datum] 1939 en is werkzaam als enquêteur/opinieonderzoeker. Sinds 1986, waaronder ook in het onderhavige jaar, heeft hij enkel werkzaamheden verricht voor [X] te [plaats 1] (hierna: [X] ).

2.2.

Belanghebbende heeft zijn werkzaamheden voor [X] verricht met tussenkomst van de payrollorganisatie, [Y] te [plaats 2] (hierna: [Y] ). Hij is hiertoe op 26 december 2011 een zogenaamde ‘payroll-overeenkomst Pensioengerechtigden’ met [Y] aangegaan. In deze, op 5 januari 2012 door partijen ondertekende, overeenkomst is tussen belanghebbende en [Y] , voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Overwegende dat:

Werkgever en werknemer met elkaar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wensen aan te gaan conform artikel 1 van de CAO voor Medewerkers van Payroll Ondernemingen.

Komen overeen:

De payroll-overeenkomst tussen [Y] en werknemer wordt beheerst door de CAO voor Medewerkers van Payroll Ondernemingen (hierna ook “de CAO” te noemen).

[…]

2. Gedurende de eerste 52 gewerkte weken is de werkgever slechts loon verschuldigd

over de periode(n), dat de werknemer metterdaad arbeid heeft verricht conform lid 4 van artikel 6 van de CAO.

[…]

7. De uurbeloning van de werknemer zal telkens worden vastgesteld met inachtneming van de regeling dienaangaande in deze CAO vastgesteld (artikel 8) of enige regeling die hiervoor in de plaats mocht treden en wordt verhoogd met de reserveringen ten behoeve van vakantietoeslag en vakantiedagen conform artikel 13 van de CAO. Deze toeslagen kunnen worden gereserveerd.

8. De gehoudenheid tot het aanvaarden van passende werkzaamheden geldt voor een straal van maximaal één uur en 30 minuten reistijd vanaf het verblijfadres van de werknemer.

9. Indien er op enig moment geen sprake is van – al dan niet lopende – terbeschikkingstelling(en), is de werknemer verplicht om voor [Y] telefonisch bereikbaar en beschikbaar te zijn teneinde door [Y] ter beschikking gesteld te kunnen worden aan een opdrachtgever. De werknemer wordt geacht binnen 2 uur na een oproep voor passend werk door de werkgever, met deze werkzaamheden te kunnen beginnen.

10. Indien de werkgever geen of minder dan met de werknemer overeengekomen passende werkzaamheden voor de werknemer beschikbaar heeft, is er sprake van leegloop. Indien er sprake is van leegloop bestaat voor de werkgever de mogelijkheid gedurende deze periode verplichte verlofdagen aan te wijzen, doch met een maximum van het aantal verlofdagen die in voornoemde periode van leegloop worden opgebouwd.

11. De werknemer is bereid op wisselende dagen, op wisselende tijden en/of in ploegendienst te werken al naar gelang de regeling die bij de opdrachtgever geldt.

[…]

14. De werknemer erkent dat hem/haar door de werkgever de navolgende informatie is verstrekt:

- Uitsluitend de werkgever, en niet de opdrachtgever, is beloning verschuldigd aan werknemer.

- Aan werknemer is informatie verstrekt over de verlangde beroepskwalificatie.

15. De werknemer is jegens de werkgever verplicht:

a. a) Zijn/haar werkzaamheden naar beste kunnen en weten uit te oefenen en de opdrachten zorgvuldig en met grote ijver uit te voeren. […]”

2.3.

In het onderhavige jaar heeft [Y] een bedrag van € 5.641 aan belanghebbende uitbetaald, ter zake waarvan zij € 45 loonheffing heeft ingehouden. Per e-mail van 27 augustus 2015 heeft [Y] over de relatie met belanghebbende aan de inspecteur verklaard:

“Er is geen opting-in verklaring getekend. Het betreft een regulier dienstverband, dus een arbeidsovereenkomst, loonstroken en loonheffing die door de werkgever ( [Y] ) is afgedragen.”

2.4.

Belanghebbende heeft over het jaar 2013 een aangifte IB/PVV ingediend, waarbij hij voor zover hier van belang een bedrag van € 33.796 heeft aangegeven als loon uit vroegere dienstbetrekking. De van [Y] ontvangen beloning van € 5.641 is niet in de aangifte vermeld.

2.5.

Met dagtekening 10 januari 2015 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV over 2013 aan belanghebbende opgelegd. De inspecteur heeft daarbij ook het bedrag van € 5.641 aan loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in aanmerking genomen, alsmede een aanvullend bedrag van € 45 als te verrekenen loonheffing.

2.6.

Belanghebbende is hiertegen op 19 januari 2015 in bezwaar gegaan, omdat volgens hem bij het vaststellen van de aanslag ten onrechte geen rekening is gehouden met de aftrek van reis- en administratiekosten.

2.7.

Op 18 maart 2015 heeft de inspecteur belanghebbende een telefonische toelichting gegeven op de wijze waarop de aanslag IB/PVV over 2013 is vastgesteld. Naar aanleiding van dit telefonisch overleg heeft belanghebbende zijn bezwaar telefonisch ingetrokken. Op 25 maart 2015 heeft belanghebbende aan de inspecteur te kennen gegeven dat hij de intrekking van zijn bezwaar ongewenst achtte en heeft hij tevens een aanvullend bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2015 is de aanslag gehandhaafd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de inspecteur de reis- en administratiekosten terecht niet in aftrek heeft toegelaten.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag conform de aangifte. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing