Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1820, AWB - 16 _ 3586
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1820, AWB - 16 _ 3586
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 april 2018
- Datum publicatie
- 18 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:1820
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:795
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 3586
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in Amerika en heeft in het jaar 2012, onder andere, een overbruggingslijfrente-uitkering ontvangen van Aegon Levensverzekering N.V. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat deze uitkering in het jaar 2012 niet in de IB/PVV-heffing betrokken zou worden. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Belanghebbende heeft door middel van een klachtenbrief uitdrukkelijk en gemotiveerd bij de Inspecteur aan de orde gesteld dat hij de in het jaar 2008 genoten lijfrente-uitkering niet in de aangifte IB/PVV 2008 heeft opgenomen. Naar het oordeel van het Hof kon de omstandigheid dat de Inspecteur desondanks de aangifte IB/PVV 2008 en de aangiften IB/PVV 2009, 2010 en 2011 – waarin de lijfrente-uitkeringen eveneens niet aangegeven waren – heeft gevolgd bij belanghebbende de in rechte te beschermen indruk wekken dat deze gedragslijn berustte op een bewuste standpuntbepaling. Voorts overweegt het Hof dat de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV 2012 overeenkomstig de regeling ter voorkoming van dubbele belasting zoals opgenomen in de nationale regelgeving en het belastingverdrag is vastgesteld.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03586
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten)
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 juni 2016, nummer BRE 15/4734, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslag en beschikking belastingrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] H.26.01 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.211 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig met de aanslag is aan belanghebbende een beschikking belastingrente ter hoogte van € 142 gegeven (hierna: de beschikking belastingrente).
De Inspecteur heeft de aanslag en beschikking belastingrente, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 maart 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, [A] en [B] . Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Het onderhavige jaar (2012)
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in het jaar 2012 in de Verenigde Staten.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar een pensioenuitkering van Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: het ABP) ter hoogte van € 76.229 (hierna: de pensioenuitkering) ontvangen. Het ABP heeft op de pensioenuitkering in het onderhavige jaar een bedrag aan loonheffingen ter hoogte van € 21.663 ingehouden.
Voorts heeft belanghebbende in het jaar 2012 een overbruggingslijfrente-uitkering ontvangen van Aegon Levensverzekering N.V. (hierna: Aegon) ter hoogte van € 6.041 (hierna: de lijfrente-uitkering).
Belanghebbende en zijn echtgenote beschikken over een, in de Verenigde Staten, gelegen eigen woning (hierna: de eigen woning). Het eigenwoningforfait van de eigen woning bedraagt € 1.680 (hierna: het eigenwoningforfait). Belanghebbende heeft met betrekking tot de ter zake van de eigen woning afgesloten hypothecaire lening in het jaar 2012 een bedrag van € 19.729 aan rente (hierna: de rente) betaald.
Belanghebbende heeft in de ter zake van het jaar 2012 ingediende aangifte IB/PVV (hierna: de aangifte), op grond van artikel 2.5 van de Wet IB 2001, gekozen voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige voor de toepassing van deze wet.
Belanghebbende heeft in de aangifte als inkomsten uit werk en woning een bedrag van € 52.100 aangegeven, waarbij dit inkomen gevormd wordt door de som van de pensioenuitkering (€ 76.229), het eigenwoningforfait (€ 1.680), de ter zake van de eigen woning betaalde rente (-/- € 19.729) en een aftrek ter zake van specifieke zorgkosten (-/- € 6.080). Belanghebbende heeft de door hem in het jaar 2012 genoten lijfrente-uitkering niet aangegeven.
Op 14 november 2014 is, in afwijking van de door belanghebbende ingediende aangifte, aan belanghebbende de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.211.
In de brief van de Inspecteur met dagtekening 19 februari 2015 en titel “Uw bezwaarschrift”, waarin de Inspecteur aankondigt voornemens te zijn af te wijken van de door belanghebbende ingediende aangifte, is met betrekking tot de wijze waarop het belastbaar inkomen ter hoogte van € 58.211 is berekend, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
Stichting Pensioenfonds ABP |
€ 76.299 |
Aegon Levensverzekering |
€ 6.041 |
Totaal |
€ 82.340 |
Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning |
€ - 18.049 |
Inkomen box 1 vóór persoonsgebonden aftrek |
€ 64.291 |
Persoonsgebonden aftrek box 1 (zorgkosten) |
€ 6.080 |
Inkomen box 1 en tevens verzamelinkomen |
€ 58.211 |
De jaren 2008 tot en met 2011
Belanghebbende heeft in de jaren 2008 tot en met 2011, evenals in het onderhavige jaar, een overbruggingslijfrente-uitkering van Aegon ontvangen.
Belanghebbende heeft, voor zover in hoger beroep relevant, in de ter zake van het jaar 2008 ingediende aangifte IB/PVV (hierna: de aangifte IB/PVV 2008) die lijfrente-uitkering niet in de aangifte opgenomen.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de bij het doen van de aangifte IB/PVV 2008 geconstateerde problemen een klachtenbrief met dagtekening 13 maart 2009 (hierna: de klachtenbrief) aan de klachtbehandelaar van de Belastingdienst (hierna: de klachtbehandelaar) doen toekomen. Voor zover in hoger beroep relevant, luidt de klachtenbrief als volgt:
“(…) Op 12 maart 2009 heb ik wederom contact gezocht met de Belastingtelefoon Buitenland. Deze keer gesproken met Mevr. [C] . Zij kon mij melden, dat voornoemde programmafouten bekend waren. Ik moest wel het onbelaste inkomen uit Nederland opgeven (…). De bedragen die vervolgens verschenen in het programma-overzicht waren weliswaar onjuist, maar de Belastingdienst zou in haar berekeningen rekening houden met de vrijstelling in Nederland (…). Ik heb hier mijn sterke twijfel en ongerustheid over uitgesproken. Immers, als de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst hiermee geen rekening zouden houden, zou ik worden geconfronteerd met een wel heel forse (en onterechte) aanslag. De medewerkster gaf aan, dat ik dan altijd nog in beklag kon gaan.
(…)
In het verleden heb ik slechte ervaringen gehad met correspondentie met de Belastingdienst Buitenland (sommige brieven werden in het geheel niet beantwoord). Dit sterkte mij absoluut niet in het vertrouwen dat een en ander in het geval van een onterechte aanslag naar tevredenheid zal worden opgelost.
Ik heb ten einde raad besloten om de vrijgestelde overbruggingslijfrente (het betreft hier 1 maanduitkering van €503,42 van AEGON Nederland NV) maar niet in de aangifte te vermelden. Ik berokken de Nederlandse Staat hiermee geen enkele schade; er wordt immers toch geen belasting of premie volksverzekeringen over geheven. (…)
(…)
Ik beklaag mij over het feit, dat hoewel het bij de Belastingdienst Buitenland bekend is, dat het programma 2008 op bovengenoemde punten niet of onjuist werkt, ik toch dringend werd verzocht inkomen op te geven, dat in Nederland niet is belast. Dit op het gevaar af, dat ik met een onterechte forse aanslag kan worden geconfronteerd, die ik natuurlijk allereerst zou moeten betalen, waarna ik d.m.v. een beklagprocedure maar moet zien het betaalde bedrag plus een door mij berekende teruggave terug te krijgen.
Voorts stel ik er prijs op, toch de Belastingdienst Buitenland te informeren over twee in Nederland onbelaste inkomens, die mijn echtgenote en ik genieten. Ik hoop dit langs deze weg duidelijk te hebben gemaakt. Het aangifteformulier 2008 biedt deze gelegenheid niet zonder dat ik geweldige risico’s loop te worden aangeslagen voor bedragen die elders al worden belast. (…)”.
Zowel de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag IB/PVV 2008 met dagtekening 5 mei 2009 als de (definitieve) aanslag IB/PVV 2008 met dagtekening 14 januari 2011 zijn, zonder nadere informatie in te winnen bij belanghebbende, conform de aangifte IB/PVV 2008 opgelegd. De door belanghebbende in het jaar 2008 genoten lijfrente-uitkering is derhalve niet in de IB/PVV-heffing betrokken.
Belanghebbende heeft ook in de ter zake van de jaren 2009, 2010 en 2011 ingediende aangiften IB/PVV (hierna: de aangiften IB/PVV 2009, 2010 en 2011) de van Aegon ontvangen overbruggingslijfrente-uitkering niet aangegeven.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2009 en IB/PVV 2010 op 31 maart 2010 respectievelijk 23 maart 2011 telefonisch contact opgenomen met de Belastingtelefoon Buitenland. Belanghebbende heeft tijdens deze telefonische contacten medegedeeld dat hij de in de jaren 2009 en 2010 ontvangen lijfrente-uitkeringen niet in de door hem ter zake van deze jaren in te dienen aangiften IB/PVV zal opnemen omdat de heffing over deze lijfrente-uitkeringen aan de Verenigde Staten is toegewezen.
De ter zake van de jaren 2009, 2010 en 2011 aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV (hierna: de aanslagen IB/PVV 2009, 2010 en 2011) zijn, zonder dat de Inspecteur bij belanghebbende nadere informatie heeft ingewonnen, overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangiften opgelegd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de aanslag vastgesteld overeenkomstig de regeling ter voorkoming van dubbele belasting zoals opgenomen in de Wet IB 2001 in verbinding met het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: het UB IB 2001)?
II. Is de aanslag vastgesteld zonder strijd met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 1993, 77) (hierna: het belastingverdrag)?
III. Is bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de door hem in het jaar 2012 genoten lijfrente-uitkering in dit jaar niet tot het belastbare inkomen uit werk en woning zou worden gerekend?
IV. Is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd?
Belanghebbende is van mening dat vraag III bevestigend en de vragen I, II en IV ontkennend beantwoord moeten worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.100 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.