Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2190, 17/00070 tot en met 17/00072
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2190, 17/00070 tot en met 17/00072
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 18 mei 2018
- Datum publicatie
- 26 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:2190
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:7950, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00070 tot en met 17/00072
Inhoudsindicatie
Belanghebbende exploiteert een coffeeshop. Bezwaren tegen aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Voor 2011 is niet de vereiste aangifte gedaan. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende levert niet het overtuigende bewijs dat en in hoeverre de aanslag te hoog is. Het Hof voegt hier aan toe, dat in een situatie als de onderhavige waarbij geen harde cijfers betreffende de inkoop bekend zijn, het resultaat slechts door schatting kan worden bepaald. Bij een dergelijke schatting kan geen sprake zijn van een exacte berekening van het behaalde voordeel, maar is slechts relevant of de schatting redelijk is, dat wil zeggen niet willekeurig is bepaald. Daarbij geldt dat de Inspecteur bij het schatten van het inkomen, met alle onzekerheden die er zijn, niet aan de lage en voorzichtige kant behoeft te zitten, zolang de schatting maar niet onredelijk is. Het Hof is dan ook met de Rechtbank van oordeel dat de schatting van de Inspecteur niet onredelijk is.
Verzuimboete terecht opgelegd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 17/00070 tot en met 17/00072
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats 1] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 november 2016, nummer BRE 15/6033, 15/6035 en 15/6036 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 700.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.072 alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 4.920. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 14.913.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.000.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.661 alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 4.920. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 17.946.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.000.000 alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 4.920. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 27.101.
De bezwaren tegen de aanslagen over de jaren 2009 en 2010 zijn door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard en tevens zijn de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen.
Het bezwaar tegen de aanslag over het jaar 2011 is gegrond verklaard en de aanslag is verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 854.495 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.196. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd. Het bezwaar tegen de boetebeschikking is ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking voor het jaar 2011 vernietigd en de boete verminderd tot € 4.338.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 1 maart 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A] en de heer [B] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [C] en de heer [D] .
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende exploiteerde vanaf 1 oktober 1991 tot 30 september 2011 een coffeeshop in [plaats 1] in de vorm van een eenmanszaak, handelend onder de naam “Coffeeshop [E] ” (hierna: de coffeeshop).
Hoewel daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand heeft belanghebbende geen aangiften IB/PVV over de jaren 2009 tot en met 2011 gedaan.
Met dagtekening 5 oktober 2011 (2009), 13 juli 2012 (2010) en 14 februari 2014 (2011) heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat de aanslagen IB/PVV over de betreffende jaren ambtshalve aan belanghebbende zullen worden opgelegd en dat gelijktijdig voor elk van de onderhavige jaren verzuimboeten ingevolge artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zullen worden opgelegd.
De Inspecteur heeft vervolgens de onderhavige aanslagen IB/PVV over de jaren 2009 tot en met 2011 ambtshalve opgelegd. In dezelfde geschriften zijn telkens bij beschikking verzuimboeten opgelegd en bij beschikking bedragen aan heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij e-mail van 20 mei 2014 het volgende gemeld:
“Op grond van artikel 17 van het Besluit fiscaal bestuursrecht van 18 december 2009 (…) is het in principe mogelijk om aanslagen inkomstenbelasting ambtshalve te herzien.
(…)
Uit deze regels kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- (…)
- zolang er geen aangiften inkomstenbelasting betreffende de jaren 2009 tot en met 2011 worden verstrekt, kunnen deze jaren eveneens niet ambtshalve worden verminderd.
Graag verneem ik daarom van u of u voor 24 mei aanstaande (…) aangifte inkomstenbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2011 kunt doen (…).”
Met dagtekening 26 mei 2014 heeft belanghebbende aangiften IB/PVV ingediend over de jaren 2009 tot en met 2011 naar de volgende belastbare inkomens:
jaar |
box 1 |
box 3 |
2009 |
€ 547.382 |
€ 26.659 |
2010 |
€ 791.685 |
€ 6.427 |
2011 |
€ 594.712 |
€ 12.196 |
De Inspecteur heeft deze aangiften aangemerkt als bezwaarschriften. Naar aanleiding van deze bezwaarschriften heeft de Inspecteur op 21 januari 2015 een boekenonderzoek (hierna: het onderzoek) bij belanghebbende ingesteld. Doel van het onderzoek was feiten en gegevens te verzamelen ten behoeve van de beoordeling van de ingediende bezwaarschriften. In het naar aanleiding hiervan opgesteld rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“Gebeld met de voormalige adviseur de heer [F] en gevraagd naar ontbrekende administratie, (…)
Gevraagd hoe hij de omzet heeft bepaald. De heer [F] verklaart dat hij maandelijks overzichten uit het kassasysteem kreeg aangeleverd. De omzet heeft hij dus met maandbedragen in de financiële administratie geboekt. (…)
Ik vraag hoe de heer [F] de inkopen heeft bepaald. De heer [F] verklaart dat dit niet aan de hand van primaire bescheiden is gegaan maar op basis van de formule 60% x verkopen = inkopen. In overleg met [belanghebbende] geen 50% gehanteerd. Dit omdat men i.v.m. concurrentie geen brutowinstpercentage van 100% van de inkopen haalt. (…)”
Het onderzoeksrapport vermeldt, dat - uitgaande van de door belanghebbende aangegeven bedragen, de aanwezige kassa-overzichten en een gehanteerde brutowinstpercentage van 100% - het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de jaren 2009 tot en met 2011 dient uit te komen op respectievelijk € 709.013, € 1.014.831 en € 854.495.
Op 14 juli 2015 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
Belanghebbende heeft een tegenonderzoek laten uitvoeren door [G] (hierna: het tegenonderzoek). De conclusie uit het tegenonderzoek is dat de Inspecteur van onjuiste inkoopprijzen van softdrugs is uitgegaan, dat bij het bepalen van de winst uit onderneming dient te worden uitgegaan van een brutowinstpercentage van 89% in plaats van 100% en dat de belastbare winst uit onderneming dientengevolge te hoog is vastgesteld. Volgens de conclusie van het tegenonderzoek dienen correcties van de belastbare inkomsten uit werk en woning over de jaren 2009 tot en met 2011 plaats te vinden van respectievelijk € 50.170, € 70.445 en € 78.981.
De Rechtbank heeft ten aanzien van de beslissing op het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV over het jaar 2010, geoordeeld dat die beslissing een voor bezwaar vatbare beschikking is en dat het ingediende beroepschrift in zoverre als een bezwaarschrift tegen die beschikking moet worden aangemerkt en dat de Inspecteur alsnog op dit bezwaar moet beslissen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn de bezwaarschriften tegen de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 terecht niet-ontvankelijk verklaard?
II. Is voor het jaar 2011 de vereiste aangifte gedaan?
III. Is de aanslag naar het juiste bedrag opgelegd?
IV. Is terecht en tot het juiste bedrag een verzuimboete over het jaar 2011 opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat de eerste, derde en vierde vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbende heeft ter zitting de stelling, dat ook voor het jaar 2009 de Rechtbank de Inspecteur had moeten opdragen om alsnog te beslissen op het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag, ingetrokken.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de verzuimboeten, alsmede tot vermindering van de aanslagen en dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.