Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2192, 17/00159 en 17/00160

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2192, 17/00159 en 17/00160

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 mei 2018
Datum publicatie
17 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:2192
Formele relaties
Zaaknummer
17/00159 en 17/00160
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.64

Inhoudsindicatie

In 2012 was redelijkerwijs niet te verwachten dat er met de paardenactiviteiten voordeel kon worden behaald, zodat geen sprake is van een bron van inkomen. Het vormen van een HIR is daarom niet mogelijk voor de gestaakte pluimveeactiviteiten. Daarnaast oordeelt het Hof dat artikel 3.64 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet de mogelijkheid biedt de doorschuiffaciliteit toe te passen bij gedeeltelijke staking.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00159 en 17/00160

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 januari 2017, nummers BRE 16/2666 en 16/2667, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden aanslagen en beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] H.26.01, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 577.189 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 146.515. Gelijktijdig heeft de Inspecteur een beschikking belastingrente van € 19.151 vastgesteld.Tevens is aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] W.26.01.4, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 11.065.

De aanslagen en de beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 12 april 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende vergezeld van zijn echtgenote, mevrouw [A] , en zijn gemachtigde de heer [B] , belastingadviseur te [C] , en [D] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [E] en [F] .

1.5.

Beide partijen hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota van belanghebbende behorende bijlage.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

“2.1. Belanghebbende hield zich bezig met pluimvee en een gevogeltefokkerij (hierna: het pluimveebedrijf). Daarnaast houdt en hield belanghebbende zich bezig met activiteiten op het gebied van paarden (hierna: de paardentak) en was sprake van akkerbouwactiviteiten (hierna: de akkerbouw). Belanghebbende is voor 75% arbeidsongeschikt verklaard.

2.2.

Het pluimveebedrijf is door belanghebbende voor een koopsom van € 482.500 verkocht aan een derde, [G] B.V. Dit is neergelegd in een verkoopovereenkomst van 1 februari 2012. De koopsom is als volgt opgebouwd:

Bedrijfsgebouwen en installaties

€ 262.500

Ondergrond en omliggende grond

€ 88.000

6.193,6 kg ammoniakrechten

€ 20.000

Cultuurgrond

€ 112.000

Totaal

€ 482.500

2.3.

Daarnaast heeft belanghebbende zijn pluimveerechten verkocht aan [H] B.V. De overdracht van deze pluimveerechten is op 30 november 2012 geregistreerd.

2.4.

Bij de aangifte IB/PVV 2012 heeft belanghebbende voor de boekwinst behaald bij verkoop van het pluimveebedrijf en de pluimveerechten van in totaal € 632.263 een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd. In 2012 is een bedrag van € 38.599 afgeboekt op de HIR in verband met de aanschaf van een bulldozer. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 54.764.

2.5.

De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2012 afgeweken van de aangifte. De correctie bestaat uit:

Geen vorming HIR

€ 632.236

Naar het hof begrijpt: € 632.263

Geen onttrekking HIR

€ 38.999 -/-

Naar het hof begrijpt: € 38.599

Meer MKB-vrijstelling

€ 71.239 -/-

Totale correctie

€ 522.425

Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 577.189. Daarnaast heeft de inspecteur een aanslag Zvw opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 11.065.

2.6.

De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen ongegrond verklaard.

2.7.

Ter zitting heeft belanghebbende een toelichting gegeven op de activiteiten van de paardentak, die – zakelijk weergegeven – op het volgende neerkomt. Op het terrein van belanghebbende bevindt zich een hal die in het pluimveebedrijf gebruikt werd voor het drogen van mest en waarin machines stonden voor het pluimveebedrijf. Een klein deel van die hal wordt al enkele jaren verhuurd aan ruiters, zij het op beperkte schaal vanwege de stankoverlast door de mest. Na beëindiging van het pluimveebedrijf wordt (nagenoeg) de volledige hal verhuurd aan (beroeps)ruiters, verenigingen en bedrijven. In 2011 is een vergunning aangevraagd voor de bouw van een nieuwe hal. De vergunningverlening heeft lang geduurd, maar inmiddels wordt ook de tweede hal op vergelijkbare wijze als de eerste hal verhuurd, waarbij een hal wordt gebruikt voor dressuur en de andere hal als springhal. De ruiters brengen bij gebruik van de hallen hun eigen paarden mee. Belanghebbende geeft geen trainingen of paardrijlessen. De omzet van de verhuur van de rijhallen is afzonderlijk in de jaarrekening vermeld. In 2012 had belanghebbende daarnaast zelf rond de zes paarden/pony’s (hierna: de paarden) waarvan er twee van hemzelf waren en de rest van zijn kinderen. Incidenteel worden paarden verkocht, soms met winst en soms met verlies. De resultaten van die verkopen zijn niet (zichtbaar) verantwoord in de jaarrekening.

2.8.

De akkerbouw bestaat uit 10 hectare grond. Daarop verbouwt belanghebbende gras, mais en suikerbieten. Het gras wordt gebruikt voor de paarden, en de mais en suikerbieten worden verkocht. De opbrengsten uit akkerbouw staan niet apart vermeld in de jaarrekening, maar zijn ondergebracht onder de overige bedrijfsopbrengsten.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Kan voor de boekwinst een HIR worden gevormd?

II. Kan de doorschuiffaciliteit van artikel 3.64 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) worden toegepast?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van uitspraken op bezwaar en een vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbare inkomen uit werk en woning van € 54.764 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 146.515. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing