Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-01-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:61, BRE - 16 _ 2666
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-01-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:61, BRE - 16 _ 2666
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 11 januari 2017
- Datum publicatie
- 27 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:61
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:2192, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 2666
Inhoudsindicatie
BRE 16/2666 en 16/2667
Artikelen 3.54 en 3.64 van de Wet IB 2001. Belanghebbende heeft zijn pluimveebedrijf in 2012 verkocht. Daarnaast houdt belanghebbende zich bezig met akkerbouw en activiteiten op het gebied van paarden. Belanghebbende wil de hiermee behaalde winst herinvesteren voor zijn paardenactiviteiten. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende geen HIR kan vormen. Naar het oordeel van de rechtbank vormden het pluimveebedrijf en de paardentak samen niet één (objectieve) onderneming in fiscale zin. Niet in geschil is dat de onderneming van belanghebbende gedeeltelijk wordt gestaakt (de akkerbouw wordt voortgezet). Daarom kan belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank geen beroep doen op de doorschuiffaciliteit van artikel 3.64 van de Wet IB 2001; deze doorschuiffaciliteit geldt niet voor de situatie van een gedeeltelijke staking. Beroepen ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/2666 en 16/2667
uitspraak van 11 januari 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 577.189 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 146.515 (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ; zaaknummer 16/2666). Gelijktijdig heeft de inspecteur een beschikking belastingrente van € 19.151 vastgesteld.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 11.065 (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ; zaaknummer 16/2667).
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 april 2016 de aanslagen en beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 26 april 2016, ontvangen bij de rechtbank op 29 april 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016 te Breda. Een overzicht van de verschenen personen en het verhandelde ter zitting is vastgelegd in een proces-verbaal dat gelijktijdig met deze uitspraak is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende hield zich bezig met pluimvee en een gevogeltefokkerij (hierna: het pluimveebedrijf). Daarnaast houdt en hield belanghebbende zich bezig met activiteiten op het gebied van paarden (hierna: de paardentak) en was sprake van akkerbouwactiviteiten (hierna: de akkerbouw). Belanghebbende is voor 75% arbeidsongeschikt verklaard.
Het pluimveebedrijf is door belanghebbende voor een koopsom van € 482.500 verkocht aan een derde, De [A BV] Dit is neergelegd in een verkoopovereenkomst van 1 februari 2012. De koopsom is als volgt opgebouwd:
Bedrijfsgebouwen en installaties |
€ 262.500 |
Ondergrond en omliggende grond |
€ 88.000 |
6.193,6 kg ammoniakrechten |
€ 20.000 |
Cultuurgrond |
€ 112.000 |
Totaal |
€ 482.500 |
Daarnaast heeft belanghebbende zijn pluimveerechten verkocht aan [B BV] De overdracht van deze pluimveerechten is op 30 november 2012 geregistreerd.
Bij de aangifte IB/PVV 2012 heeft belanghebbende voor de boekwinst behaald bij verkoop van het pluimveebedrijf en de pluimveerechten van in totaal € 632.263 een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd. In 2012 is een bedrag van € 38.599 afgeboekt op de HIR in verband met de aanschaf van een bulldozer. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 54.764.
De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2012 afgeweken van de aangifte. De correctie bestaat uit:
Geen vorming HIR |
€ 632.236 |
Geen onttrekking HIR |
€ 38.999 -/- |
Meer MKB-vrijstelling |
€ 71.239 -/- |
Totale correctie |
€ 522.425 |
Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 577.189. Daarnaast heeft de inspecteur een aanslag Zvw opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 11.065.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen ongegrond verklaard.
Ter zitting heeft belanghebbende een toelichting gegeven op de activiteiten van de paardentak, die – zakelijk weergegeven – op het volgende neerkomt. Op het terrein van belanghebbende bevindt zich een hal die in het pluimveebedrijf gebruikt werd voor het drogen van mest en waarin machines stonden voor het pluimveebedrijf. Een klein deel van die hal wordt al enkele jaren verhuurd aan ruiters, zij het op beperkte schaal vanwege de stankoverlast door de mest. Na beëindiging van het pluimveebedrijf wordt (nagenoeg) de volledige hal verhuurd aan (beroeps)ruiters, verenigingen en bedrijven. In 2011 is een vergunning aangevraagd voor de bouw van een nieuwe hal. De vergunningverlening heeft lang geduurd, maar inmiddels wordt ook de tweede hal op vergelijkbare wijze als de eerste hal verhuurd, waarbij een hal wordt gebruikt voor dressuur en de andere hal als springhal. De ruiters brengen bij gebruik van de hallen hun eigen paarden mee. Belanghebbende geeft geen trainingen of paardrijlessen. De omzet van de verhuur van de rijhallen is afzonderlijk in de jaarrekening vermeld. In 2012 had belanghebbende daarnaast zelf rond de zes paarden/pony’s (hierna: de paarden) waarvan er twee van hemzelf waren en de rest van zijn kinderen. Incidenteel worden paarden verkocht, soms met winst en soms met verlies. De resultaten van die verkopen zijn niet (zichtbaar) verantwoord in de jaarrekening.
De akkerbouw bestaat uit 10 hectare grond. Daarop verbouwt belanghebbende gras, mais en suikerbieten. Het gras wordt gebruikt voor de paarden, en de mais en suikerbieten worden verkocht. De opbrengsten uit akkerbouw staan niet apart vermeld in de jaarrekening, maar zijn ondergebracht onder de overige bedrijfsopbrengsten.
3 Geschil
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
(1) kan voor de boekwinst een HIR worden gevormd? Meer in het bijzonder is in geschil of de paardentak één onderneming vormt met het pluimveebedrijf?
(2) is de doorschuiffaciliteit van artikel 3.64 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) van toepassing?
Belanghebbende beantwoordt de vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen en de beschikking heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.