Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2790, 17/00218

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2790, 17/00218

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 juni 2018
Datum publicatie
27 september 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:2790
Formele relaties
Zaaknummer
17/00218
Relevante informatie
Zorgverzekeringswet [Tekst geldig vanaf 01-07-2024] art. 69

Inhoudsindicatie

Bijdrage ingevolge artikel 69 van de Zorgverzekeringswet die overeenkomt met AWBZ-premie kan niet worden verrekend met op aanslag verschuldigde inkomstenbelasting. Kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00218

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats] (Duitsland),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 februari 2017, nummer BRE 15/5149, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 de aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar – voor zover van belang – een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.798 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig is bij beschikking € 14 aan belastingrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een berekend naar - voor zover van belang - een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.326. De belastingrenteschikking is dienovereenkomstig verminderd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 april 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en [A] , echtgenote en gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [B] en [C] .

1.5.

Zowel belanghebbende als zijn echtgenote hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende, geboren in 1959, was het gehele jaar 2013 woonachtig in Duitsland en niet verzekerd ingevolge de Nederlandse volksverzekeringen.

2.2.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar – voor zover hier van belang – een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.062. Bij de berekening van het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft belanghebbende een persoonsgebonden aftrek van € 736 in aanmerking genomen. De te verrekenen voorheffing volgens de aangifte bedroeg € 6.163.

2.3.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte gekozen voor toepassing van het in artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) opgenomen keuzerecht om te worden behandeld als binnenlandse belastingplichtige. Belanghebbende heeft in de aangifte vermeld dat hij in het onderhavige jaar niet verzekerd is voor de premies volksverzekeringen.

2.4.

De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag afgeweken van de aangifte en heeft onder andere het onder 2.2 vermelde bedrag aan te verrekenen voorheffing met € 2.618 verminderd tot € 3.545. Het niet als loonheffing geaccepteerde bedrag van € 2.618 betreft de bijdrage ingevolge artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) die aan het College voor Zorgverzekeringen (thans: Zorginstituut Nederland) moet worden afgedragen.

2.5.

Ingevolge de Verordening (EG) nr. 883/2004 (hierna: de Verordening) is belanghebbende in Duitsland verzekerd. Belanghebbende heeft op grond van artikel 11, lid 1 en lid 3 aanhef en onderdeel e, van de Verordening recht op wettelijke zorg in Duitsland. De kosten van deze zorg komen echter ten laste van Nederland. Op grond van artikel 30 van de Verordening in verbinding met bijlage XI (bijzondere bepalingen voor de toepassing van de wetgeving voor de lidstaten) voor Nederland onder 1f, mag het orgaan van een lidstaat dat aan iemand een pensioen betaalt, een bijdrage inhouden op het pensioen van de pensioengerechtigde ter dekking van de kosten van de zorg. In Nederland is dit neergelegd in artikel 69 van de Zvw.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het in 2.4 vermelde bedrag van € 2.618 is aan te merken als ingehouden premie die als voorheffing verrekend kan worden met de op aanslag verschuldigde inkomstenbelasting.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot een aanslag rekening houdend met een bedrag van € 6.163 aan verrekenbare voorheffingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vergoeding van zijn verletkosten die verband houden met het onderzoek ter zitting in hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing