Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2859, 16/03736 tot en met 16/03741
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2859, 16/03736 tot en met 16/03741
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 juli 2018
- Datum publicatie
- 10 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:2859
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1389
- Zaaknummer
- 16/03736 tot en met 16/03741
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslagen omzetbelasting zijn terecht opgelegd omdat fictieve bedragen aan voorbelasting in aftrek zijn gebracht.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03736 tot en met 16/03741
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 juli 2016, nummers BRE 15/7703, 15/7704 en 16/2244 tot en met 16/2247, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen opgelegd en zijn de hierna vermelde beschikkingen heffings- resp. belastingrente en boetebeschikking afgegeven:
Zaaknummer |
Aanslagnummer |
Jaar |
Naheffing |
Rente |
Boete |
eindigend op |
|||||
16/03741 |
F.01.9502 |
2009 |
€ 9.087 |
€ 1.303 |
|
16/03739 |
F.01.1502 |
2010 |
€ 17.568 |
€ 2.381 |
|
2011 |
€ 17.489 |
€ 1.900 |
|||
16/03740 |
F.01.2501 |
2012 |
€ 3.318 |
€ 171 |
|
16/03737 |
F.01.3501 |
2012 |
€ 55.080 |
€ 4.703 |
|
2013 |
€ 69.342 |
€ 3.840 |
|||
16/03738 |
F.01.3502 |
2009-2013 |
€ 100.000 |
||
16/03736 |
F.01.4501 |
2014 |
€ 54.600 |
De naheffingsaanslagen eindigend op de nummers F.01.1502 en F.01.3501 en de daarbij gegeven heffingsrentebeschikking en belastingrentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd. De boetebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, verminderd tot een ten bedrage van € 90.000.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167. De Rechtbank heeft het beroep betreffende de naheffingsaanslagen eindigend op F.01.9502, F.01.2501 en F.01.4501 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep betreffende de naheffingsaanslagen eindigend op F.01.1502 en F.01.3501 ongegrond verklaard, het beroep betreffende de boetebeschikking gegrond verklaard (F.01.3502), de uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2015 vernietigd, de boetebeschikking verminderd tot een ten bedrage van € 50.000 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 251. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 juni 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] en de heer [B] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1940, is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Hij drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd “ [D] ”. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit reproductiewerkzaamheden en de verkoop van verzorgingsproducten.
De Inspecteur heeft op 24 oktober 2014 een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Uit het op 6 mei 2015 gedagtekende rapport van het boekenonderzoek komt naar voren dat belanghebbende voor de jaren 2009 en 2010 voorbelasting heeft teruggevraagd en ontvangen. Omdat zijn computer in 2010 crashte, kon hij niet verklaren waarop die voorbelasting betrekking had. Over de jaren 2011 en 2012 heeft belanghebbende valse facturen opgemaakt om daarmee voorbelasting terug te ontvangen. Over 2013 en 2014 is voorbelasting teruggevraagd, zonder onderbouwing met facturen.
Naar aanleiding van het in 2.2 genoemde boekenonderzoek zijn aan belanghebbende de in 1.1 genoemde naheffingsaanslagen F.01.9502, F.01.1502 en F.01.3501 opgelegd en een boetebeschikking F.01.3502 afgegeven. De naheffingsaanslagen F.01.2501 en F.01.4501 zijn op 26 juli 2014 respectievelijk 25 oktober 2014 opgelegd en betroffen door belanghebbende ingediende suppletieaangiften over 2012 en het tweede kwartaal 2014 waarop geen afdracht had plaatsgevonden.
Tegen de naheffingsaanslagen F.01.9502 en F.01.4501 heeft belanghebbende geen bezwaar ingediend. Tegen de naheffingsaanslag F.01.2501 is wel bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 31 maart 2015 ingetrokken.
Belanghebbende heeft verklaard door een combinatie van zakelijke en persoonlijke tegenslagen, waaronder ernstige ziekte van zijn echtgenote die volledige zorg behoeft, tot wanhoop te zijn gedreven. Daarbij geeft belanghebbende aan jarenlang stemmen en andere geluiden in zijn hoofd te horen. Behandeling door artsen en het deelnemen aan praatgroepen hebben hem niet kunnen baten. De stemmen in zijn hoofd hebben hem aangemoedigd om teveel voorbelasting terug te vragen en daarmee te gaan gokken, om uiteindelijk de Belastingdienst en andere schuldeisers terug te kunnen betalen. Verder voert belanghebbende aan dat hij buiten een AOW-pensioen geen inkomsten heeft, maar alleen schulden en niet in staat is de volledige belastingschuld te betalen. Belanghebbende bewoont een huurhuis.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Rechtbank het beroep tegen de naheffingsaanslagen F.01.4501, F.01.2501 en F.01.9502 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard?
II. Had de inspecteur eerder moeten ingrijpen naar aanleiding van de negatieve aangiften van belanghebbende en moet dit tot matiging van de opgelegde naheffingsaanslagen leiden?
De boetebeschikking is niet langer in geschil, aangezien de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat de boetebeschikking vernietigd dient te worden.
Belanghebbende is van mening dat bovenstaande vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben ter zitting hun stellingen nader toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de naheffingsaanslagen en de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep wat betreft de naheffingsaanslagen en tot vernietiging van de boetebeschikking.