Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2920, 16/00046 tot en met 16/00049

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2920, 16/00046 tot en met 16/00049

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 juli 2018
Datum publicatie
28 september 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:2920
Formele relaties
Zaaknummer
16/00046 tot en met 16/00049

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen IB/PVV 2009, Zvw 2009, IB/PVV 2010 en Zvw 2010. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende in de jaren 2009 en 2010 inkomsten uit de handel in hennep heeft genoten ter hoogte van € 35.953 respectievelijk € 25.365. Naar het oordeel van het Hof had belanghebbende deze inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden aan moeten geven in de aangiften IB/PVV en Zvw voor de jaren 2009 en 2010. Belanghebbende heeft dit verzuimd. Aangezien de hoogte van de navorderingsaanslagen kan worden verklaard met de handel in hennep, behoeft, naar het oordeel van het Hof, de vraag of omkering en verzwaring van de bewijslast al dan niet aan de orde is geen behandeling. Het Hof acht de aan belanghebbende opgelegde vergrijpboeten in beginsel passend en geboden, doch verminderd deze in verband met overschrijding van de redelijke termijn. In verband met overschrijding van de redelijke termijn veroordeelt het Hof de Minister voor rechtsbescherming voorts tot vergoeding van door belanghebbende geleden immateriële schade.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00046 tot en met 16/00049

Uitspraak op de hoger beroepen van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 november 2015, nummers BRE 15/3945 tot en met 15/3950, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen belastingaanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.953 (hierna: de navorderingsaanslag IB/PVV 2009). Gelijktijdig met de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 is aan belanghebbende een beschikking heffingsrente ter hoogte van € 907 gegeven en bij beschikking een boete ter hoogte van € 3.700 opgelegd.

1.2.

Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 35.953 (hierna: de navorderingsaanslag Zvw 2009). Gelijktijdig met de navorderingsaanslag Zvw 2009 is aan belanghebbende een beschikking heffingsrente ter hoogte van € 190 gegeven.

1.3.

Voor het jaar 2010 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.780 (hierna: de navorderingsaanslag IB/PVV 2010). Gelijktijdig met de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 is aan belanghebbende een beschikking heffingsrente ter hoogte van € 497 gegeven en bij beschikking een boete ter hoogte van € 2.943 opgelegd.

1.4.

Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 25.365 (hierna: de navorderingsaanslag Zvw 2010). Gelijktijdig met de navorderingsaanslag Zvw 2010 is aan belanghebbende een beschikking heffingsrente ter hoogte van € 105 gegeven.

1.5.

Na tegen de voornoemde belastingaanslagen (hierna samen: de navorderingsaanslagen) en beschikkingen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur deze bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar gehandhaafd.

1.6.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende éénmaal griffierecht geheven van € 45.

1.7.

De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard doch enkel wat betreft de over het jaar 2010 aan belanghebbende gegeven boetebeschikking, de uitspraken op bezwaar vernietigd doch enkel wat betreft de beslissing omtrent voornoemde boetebeschikking en deze boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 2.496.

1.8.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende éénmaal griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

De eerste zitting heeft plaatsgehad op 11 oktober 2017 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende zijn gemachtigde [A] , verbonden aan [B] te [C] , alsmede, namens de Inspecteur, [D] en [E] .

1.10.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting van 11 oktober 2017 het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat, teneinde, overeenkomstig het namens belanghebbende ingediende verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling, belanghebbende in de gelegenheid te stellen aanwezig te zijn bij een volgende zitting, waarbij de onderhavige hoger beroepen inhoudelijk behandeld zullen worden, en teneinde [F] (hierna: [F] ), overeenkomstig het eenparig door partijen ter zitting ingediende verzoek, te horen.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.12.

Bij brief met dagtekening 1 november 2017 heeft het Hof [F] opgeroepen om ter zitting van 30 november 2017 te verschijnen teneinde in de onderhavige zaken als getuige te worden gehoord.

1.13.

De nadere zitting heeft plaatsgehad op 30 november 2017. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [A] voornoemd, alsmede namens de Inspecteur, [G] , [D] en [E] .

1.14.

Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 11 oktober 2017 was samengesteld uit A.J. Kromhout (voorzitter), P.C. van der Vegt en D.A. Hofland (leden), en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Belastingkamer door A.J. Kromhout (voorzitter), P.C. van der Vegt en W.A. Sijberden (leden), en dat de zaken worden voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in de stand waarin deze zich bevonden op 11 oktober 2017. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.

1.15.

Tijdens het onderzoek ter zitting van 30 november 2017 heeft het nadere onderzoek plaatsgevonden en is [F] als getuige gehoord. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld vragen aan de getuige te stellen en op de door hem afgelegde verklaring te reageren.

1.16.

De door [F] afgelegde verklaring is onverwijld door de griffier op schrift gesteld en voorgelezen. De op schrift gestelde verklaring is door [F] ondertekend. Het proces-verbaal van deze getuigenverklaring is gehecht aan het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van 30 november 2017, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.17.

Aan het einde van het onderzoek ter zitting van 30 november 2017 heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV respectievelijk aangifte Zvw voor de jaren 2009 en 2010.

2.2.

Voor het jaar 2009 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV respectievelijk aangifte Zvw gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk een bijdrage-inkomen van € 0. Voor het jaar 2010 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV respectievelijk aangifte Zvw gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk een bijdrage-inkomen van € 8.415. Dit inkomen wordt gevormd door het loon dat belanghebbende heeft genoten in het kader van zijn dienstbetrekking bij [H] B.V.

2.3.

De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 opgelegd overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangiften. Met betrekking tot de Zvw heeft de Inspecteur ter zake van de jaren 2009 en 2010 geen belastingaanslagen aan belanghebbende opgelegd.

2.4.

Op 4 september 2012 is de Belastingdienst, voor zover in hoger beroep relevant, een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de door belanghebbende ter zake van de jaren 2009 en 2010 ingediende aangiften IB/PVV (hierna: het boekenonderzoek). Het rapport dat is opgesteld naar aanleiding van het boekenonderzoek dateert van 13 november 2013 (hierna: het rapport van het boekenonderzoek).

2.5.

In het rapport van het boekenonderzoek is een vermogensvergelijking (hierna: de vermogensvergelijking) opgenomen. Met betrekking tot de onderhavige jaren luidt de vermogensvergelijking als volgt:

2009

2010

beginvermogen

- € 15.070

- € 13.556

inkomen

€ 0

€ 7.521

theoretisch eindvermogen

- € 15.070

- € 6.035

eindvermogen

- € 13.556

- € 12.201

bruto privé

- € 1.514

€ 6.166

benoemde posten

€ 28.114

€ 25.206

netto privé

- € 29.628

- € 19.040

2.6.

In de vermogensvergelijking wordt rekening gehouden met de begin- en eindstand van de bankrekeningen van belanghebbende en zijn echtgenote, mevrouw [J] (hierna: zijn echtgenote), met de door belanghebbende en zijn echtgenote in de aangiften IB/PVV aangegeven inkomsten en met de inkomsten en uitgaven zoals deze uit voornoemde bankrekeningen blijken.

2.7.

Het uit de vermogensvergelijking voor de jaren 2009 en 2010 blijkende inkomenstekort van € 29.628 respectievelijk € 19.040 is vermeerderd met een bedrag van € 6.325, zijnde het bedrag dat volgens het Nibud nodig is om een gezin, dat qua samenstelling gelijk is aan dat van belanghebbende, te kunnen voeden.

2.8.

Met verwijzing naar de vermogensvergelijking en voornoemd cijfer van het Nibud wordt in het rapport van het boekenonderzoek de conclusie getrokken dat belanghebbende ter zake van de jaren 2009 en 2010 inkomsten ter hoogte van € 35.953 respectievelijk € 25.365 verzwegen heeft. In dit kader kondigt de Inspecteur in het rapport van het boekenonderzoek aan voornemens te zijn om ter zake van de jaren 2009 en 2010 navorderingsaanslagen IB/PVV aan belanghebbende op te leggen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.953 respectievelijk € 33.780.

2.9.

Voor zover relevant, is in het rapport van het boekenonderzoek het volgende opgenomen met betrekking tot door belanghebbende in het kader van het boekenonderzoek afgelegde verklaringen:

2 Algemeen

Op 4 september 2012 heeft ondergetekende een gesprek gevoerd met belastingplichtige. Hierin is onder andere aan de orde gekomen hoe belastingplichtige voorziet in zijn levensonderhoud.

Daarnaast heeft belastingplichtige tijdens het gesprek aangegeven dat hij nog steeds in de “handel” heeft gezeten om zijn schuld bij Justitie af te lossen. Volgens belastingplichtige interesseert het Justitie niets waar het geld vandaan komt waarmee zijn schuld wordt afgelost. Zijn “handel” zou bestaan uit het kopen en verkopen van natte hennep. Nu zou belastingplichtige niet meer actief zijn in de handel omdat hij inmiddels inkomsten verdient uit een loonbetrekking.

(…)

6 Boete

6.1

Vergrijpboete inkomstenbelasting

(…)

Het is aan opzet van belastingplichtige te wijten dat de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2011 tot te lagen bedragen zijn vastgesteld (…). De opzet wordt afgeleid uit de volgende feiten en omstandigheden:

(…)

- belastingplichtige heeft aangegeven dat hij in de jaren 2008 tot en met 2011 nog in de handel van hennep was betrokken; (…)”.

2.10.

In lijn met het in voornoemd rapport aangekondigde voornemen heeft de Inspecteur op 4 februari 2014 de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 en de navorderingsaanslag Zvw 2009 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk een bijdrage-inkomen van € 35.953. Voorts heeft de Inspecteur op 4 februari 2014 de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de navorderingsaanslag Zvw 2010 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk een bijdrage-inkomen van € 33.780 en € 25.365.

2.11.

Belanghebbende heeft zich in het kader van het tegen voornoemde navorderingsaanslagen gemaakt bezwaar voor het eerst op het standpunt gesteld dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de opbrengst die belanghebbende heeft genoten uit de verkoop van enkele aan hem toebehorende paarden.

2.12.

In het kader van het door belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen gemaakte bezwaar heeft op 15 oktober 2014 een hoorgesprek (hierna: het hoorgesprek) plaatsgevonden tussen belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en twee medewerkers van de Belastingdienst. Tijdens het hoorgesprek zijn door belanghebbende drie, namens [FF] opgestelde, bescheiden, gericht aan belanghebbende, overgelegd (hierna: de bescheiden). De bescheiden zijn niet op het moment van verkoop, doch vlak voor het hoorgesprek, door [F] aan belanghebbende overhandigd.

2.13.

Voor zover relevant, is op het bescheid met dagtekening 3 februari 2008 het volgende opgenomen:

Betreft het bemiddelen van het springpaard [paard 1] met

chippnummer: [nummer 1]

Bemiddeld voor verkoop naar Spanje voor een bedrag van €34000,00”.

2.14.

Voor zover relevant, is op het bescheid met dagtekening 8 maart 2009 het volgende opgenomen:

Betreft het bemiddelen van het springpaard [paard 2] met

chippnummer: [nummer 2]

Bemiddeld voor verkoop naar Mexico voor een bedrag van €36000,00”.

2.15.

Voor zover relevant, is op het bescheid met dagtekening 4 januari 2010 het volgende opgenomen:

Betreft het bemiddelen van het springpaard [paard 3] met

chippnummer: [nummer 3]

Bemiddeld voor verkoop naar Turkije voor een bedrag van €23000,00”.

2.16.

Blijkens het verslag dat is opgesteld van het hoorgesprek op 15 oktober 2014 heeft belanghebbende tijdens dit gesprek het volgende verklaard met betrekking tot de handel in hennep:

Belanghebbende geeft te kennen dat hij in de jaren na 2003 ook een paar keer iets heeft gedaan met het vervoer van stekken hennep, voor het laatst in 2007. In 2009 heeft hij niets gedaan. Vanaf 2010 is belanghebbende weer gaan werken.”.

2.17.

Naar aanleiding van de bevindingen uit voormeld hoorgesprek is een derdenonderzoek (hierna: het derdenonderzoek) uitgevoerd bij [FF] met als doel om te beoordelen of de bescheiden terug te vinden zijn in de administratie van [FF] . Voor zover in hoger beroep relevant, is in het verslag met dagtekening 29 respectievelijk 30 oktober 2014 dat is opgesteld ter zake van het derdenonderzoek het volgende opgenomen:

Bezoek 29 oktober 2014.

Bezoek aan de heer [F] .

(…) Kort zakelijk samengevat heeft de heer [F] het volgende verklaard.

(…)

- Als wij vragen voor welke personen hij heeft bemiddeld wordt door de heer [F] ook de naam van [belanghebbende] genoemd.

- Voor [belanghebbende] heeft de heer [F] een aantal keer bemiddeld in de verkoop van springpaarden. Zelfs onlangs nog.

- Hij kan zich de periode, de naam van de paarden en de bedragen van de bemiddeling in het verleden niet meer herinneren. Dat is te lang geleden.

- De heer [F] heeft van niemand het verzoek gekregen documenten op te maken die betrekking hebben op bemiddeling in het verleden.

Wij confronteren de heer [F] met het document gedagtekend 03-02-2008.

Wij vragen of het document door hem is opgemaakt.

De heer [F] geeft nog een keer aan dat hij in het verleden geen administratie heeft bijgehouden laat staan bewaard. Ook kan hij niet meer aangeven of en met welke details een bemiddeling heeft plaatsgevonden. (…)”.

2.18.

Naar aanleiding van de bevindingen bij het derdenonderzoek heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief met dagtekening 10 november 2014 in de gelegenheid gesteld om opnieuw gehoord te worden. Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van deze gelegenheid en is op 16 maart 2015 opnieuw gehoord in aanwezigheid van zijn gemachtigde.

2.19.

Ten slotte heeft op 20 april 2015 opnieuw een gesprek plaatsgevonden met de Belastingdienst, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als [F] zijn verschenen. Blijkens het van dit gesprek opgestelde verslag heeft [F] tijdens dit gesprek verklaard dat hij de in de onderdelen 2.12 tot en met 2.15 opgenomen bescheiden in 2014 op verzoek van belanghebbende heeft opgesteld aan de hand van “krabbeltjes” (hierna: de handgeschreven notities) die hij uit deze tijd bewaard heeft. [F] heeft tijdens dit gesprek voorts verklaard dat hetgeen op de bescheiden is opgenomen overeenstemt met de waarheid, met dien verstande dat hij overschrijffouten gemaakt kan hebben bij de vermelding van de chipnummers van de paarden en de op de bescheiden vermelde data niet overeenstemmen met de exacte data waarop hij heeft bemiddeld.

2.20.

Belanghebbende is veroordeeld wegens het, in het jaar 2003, handelen in hennep. Het met de handel in hennep behaalde voordeel is bij uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 31 januari 2008 vastgesteld op € 111.782. Aan belanghebbende is een ontnemingsvordering ter hoogte van € 111.782 opgelegd (hierna: de ontnemingsvordering).

2.21.

Belanghebbende heeft in het jaar 2009 een bedrag van, in totaal, € 444 betaald aan het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) en in het jaar 2010 een bedrag van, in totaal, € 360.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Zijn de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd?

2. Zijn de onderhavige boeten terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van de zittingen van 11 oktober 2017 en 30 november 2017 opgemaakte processen-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen en van de bijbehorende beschikkingen heffingsrente en/of boetebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing