Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3649, 17/00224
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3649, 17/00224
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 augustus 2018
- Datum publicatie
- 6 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:3649
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:1079, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- 17/00224
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 36
Inhoudsindicatie
Beschikking aansprakelijkstelling op basis van artikel 36 Invorderingswet 1990. Belanghebbende betwist dat hij het bericht van PostNL heeft ontvangen, inhoudende dat hij de beschikking kan afhalen op een PostNL locatie. Het Hof acht de Ontvanger niet geslaagd in zijn bewijslast dat de beschikking aan belanghebbende is aangeboden. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding; belanghebbende is ontvankelijk in zijn bezwaar. Het Hof wijst de zaak terug naar de Rechtbank.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00224
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 februari 2017, nummer BRE 16/3933, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
betreffende na te noemen beschikking aansprakelijkstelling.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 13 november 2015 door de Ontvanger een beschikking aansprakelijkstelling nummer [nummer 1] (hierna: de beschikking) uitgereikt op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger bij uitspraak van 10 mei 2016 de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de Ontvanger veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 juli 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord als gemachtigden van belanghebbende de heren [A] en [B] , advocaten te [C] , alsmede, namens de Ontvanger, de heer [D] en mevrouw [E] .
Partijen hebben ieder ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende was enig certificaathouder van de door een Stichting [H] gehouden aandelen in [F] Beheer B.V. (hierna: Beheer B.V.). Beheer B.V. hield alle aandelen van Modehuis [G] B.V. (hierna: Modehuis B.V.). Volgens de inschrijvingen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel was belanghebbende alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van Beheer B.V. en Beheer B.V. alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van Modehuis B.V.
Aan Modehuis B.V. zijn over de tijdvakken maart tot en met juni 2012 naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen opgelegd (hierna: de naheffingsaanslagen). Op [datum] 2013 zijn de faillissementen van Modehuis B.V. en Beheer B.V. uitgesproken. De naheffingsaanslagen zijn onbetaald gebleven.
Bij beschikking heeft de Ontvanger belanghebbende als middellijk bestuurder aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 68.866 in verband met de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen. Genoemd bedrag is inclusief een bedrag van € 2.402 aan verzuimboetes.
De Ontvanger heeft de beschikking per aangetekende post op 13 november 2015 naar het woonadres van belanghebbende verzonden. De envelop met de beschikking is op 8 januari 2016 retour ontvangen door de Ontvanger. Op de envelop was vermeld ‘Reden: Niet afgehaald’ en als datum 6 januari 2016.
Tot de stukken behoort een uitdraai van de website van PostNL gedagtekend 11 januari 2016, betreffende de aangetekende verzending van de beschikking. Deze uitdraai vermeldt:
‘(…)Brief
[nummer 2] (…)
Bezorgd op
Donderdag 10 december
(…)’
Bij de uitdraai hoort ook een screenprint van een handtekening. Ter zitting van de Rechtbank is vast komen te staan, dat de datum van 10 december, vermeld op deze uitdraai, wijst op donderdag 10 december 2015, de dag waarop de beschikking ontvangen is op de PostNL locatie, alwaar de zending afgehaald kon worden. De handtekening op de screenprint is van de medewerker van de PostNL locatie.
Kort na ontvangst van een aanmaning tot betaling van het bedrag van de aansprakelijkstelling, gedagtekend 10 februari 2016, heeft belanghebbende contact gezocht met de Ontvanger. Tijdens een gesprek op 18 februari 2016 heeft de Ontvanger (een afschrift van) de beschikking aan belanghebbende overhandigd.
In een e‑mail van 19 februari 2016, gericht aan de Ontvanger, heeft de administrateur van belanghebbende, [J] B.V., namens belanghebbende het volgende vermeld:
‘(…)
Ik verzoek u dan ook bij deze alsnog het bezwaar tegen de beschikking te mogen indienen binnen een redelijke termijn. Voor zover nodig maak ik hierbij reeds ambtshalve bezwaar tegen de beschikking.(…)’
In een e‑mail van 22 februari 2016, gericht aan [J] B.V., heeft de Ontvanger het volgende vermeld:
‘(…) Nu de beschikking op 18 februari 2016 is overhandigd, geef ik u ook de termijn van 6 weken om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen. Ik zal de invorderingsmaatregelen stop zetten.(…)’
Belanghebbende heeft met dagtekening 18 maart 2016, ontvangen door de Ontvanger op 21 maart 2016, gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de beschikking. De Ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak van 10 mei 2016 afgewezen. In de uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger opgemerkt:
‘Ontvankelijkheid
U heeft het bezwaar niet verstuurd binnen de wettelijke termijn van zes weken. Na overleg met de heer Schoon is echter geconcludeerd dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in art. 6:11 Awb. (…): het bezwaar is ontvankelijk. (…)’
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar tegen de beschikking?
II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: is belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk gesteld?
Belanghebbende is van mening dat vraag I bevestigend en vraag II ontkennend moeten worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven af te zien van zijn subsidiaire standpunt dat het geschil moet worden teruggewezen naar de Ontvanger. Belanghebbende heeft daarmee zijn primaire grief betreffende de schending van de hoorplicht ingetrokken.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en primair tot vernietiging van de beschikking; subsidiair tot vermindering van de beschikking met de reeds betaalde respectievelijk verrekende bedragen; meer subsidiair tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling. De Ontvanger concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep (zie hierna onderdeel 4.1), vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de beschikking tot een bedrag van € 66.464.