Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3666, 17/00750
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3666, 17/00750
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 augustus 2018
- Datum publicatie
- 7 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:3666
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:530
- Zaaknummer
- 17/00750
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in België. Hij ontvangt een AOW uitkering uit Nederland. De Inspecteur heeft een NiNbi-beschikking afgegeven waarin het ‘niet in Nederland belaste inkomen’ is vastgesteld. Belanghebbende bestrijdt op verschillende gronden de rechtmatigheid van de afgegeven beschikking. Het Hof oordeelt onder verwijzing naar eerdere uitspraken van het Hof en de Centrale Raad van Beroep dat het hoger beroep ongegrond is. Het Hof ziet geen aanleiding om belanghebbende in de proceskosten van de Inspecteur te veroordelen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00750
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 oktober 2017, nummer BRE 16/4110, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een beschikking “Niet in Nederland belastbaar inkomen” (hierna: het NiNbi, respectievelijk de beschikking of NiNbi-beschikking) afgegeven met nummer [nummer] , waarbij het NiNbi is vastgesteld op € 8.978. Het tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is bij uitspraak op bezwaar door de Inspecteur afgewezen.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd.
Belanghebbende heeft vervolgens nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 juli 2018 te ’s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [A] , [B] en [C] .
Partijen hebben elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2014 het gehele jaar in België.
Belanghebbende heeft in 2014 een AOW-uitkering genoten en pensioenuitkeringen van zijn in Nederland gevestigde Pensioen Beheer B.V. (hierna: de Pensioen BV).
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 een AOW-uitkering van € 8.978 en pensioenuitkering van € 458.297 aangegeven als inkomen uit werk en woning. In zijn “Opgaaf wereldinkomen 2014” heeft belanghebbende bij “AOW, pensioen, lijfrente en andere uitkeringen en afkoopsommen” alleen de AOW-uitkering vermeld.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 augustus 2015 voor het jaar 2014 de beschikking afgegeven, waarbij het NiNbi is vastgesteld op € 8.978.
Naar aanleiding van belanghebbendes bezwaar tegen de beschikking heeft de Inspecteur bij brief van 9 februari 2016 aan belanghebbende onder meer gemeld, dat de Hoge Raad in zijn arrest van 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1862, heeft beslist dat de Inspecteur een NiNbi‑beschikking mag vaststellen en dat dit niet in strijd is met EU-recht. Op 22 maart 2016 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur. Bij brief van 20 april 2016 heeft de Inspecteur het verslag daarvan aan belanghebbende gestuurd. Het bezwaar is afgewezen.
De Rechtbank heeft het ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft naar het Hof begrijpt het antwoord op de volgende vragen:
-
Is de Inspecteur bevoegd de NiNbi‑beschikking te geven? Zo ja,
-
Is het NiNbi te hoog vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat de Inspecteur niet bevoegd is de NiNbi‑beschikking te geven. De Inspecteur is de opvatting toegedaan dat hij bevoegd is de beschikking te geven en dat hij het NiNbi niet te hoog heeft vastgesteld.
Het Hof begrijpt belanghebbende aldus dat hij zich op de volgende standpunten stelt:
-
De Inspecteur is niet bevoegd belanghebbendes inkomensgegevens op te vragen, NiNbi‑beschikkingen te geven en de inkomensgegevens door te geven aan Zorginstituut Nederland (of haar voorgangers of opvolgers).
-
Artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) is niet van toepassing in het geval van belanghebbende. Belanghebbende is geen verdragsverzekerde in de zin van artikel 69 Zvw.
-
De AOW‑uitkering is ten onrechte aangemerkt als NiNbi 2014. De NiNbi‑beschikking is dan ook onjuist.
-
De Rechtbank heeft in strijd met artikel 6 EVRM overwogen dat de door belanghebbende bij de Inspecteur opgevraagde stukken niet behoren tot de op zaak betrekking hebbende stukken.
-
Het Hof zou de volgende prejudiciële vraag moeten stellen aan het HvJ EU: “Voldoen de Zvw en de AWBZ wat verstrekkingen bij ziekte betreft aan de Unierechtelijke criteria voor verstrekkingen bij ziekte die vallen onder de materiële werkingssfeer van Vo 1408/71 en Vo 883/2004.”
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van zijn beroep en vernietiging van de NiNbi‑beschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.