Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3682, 17/00722

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3682, 17/00722

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 augustus 2018
Datum publicatie
6 november 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:3682
Formele relaties
Zaaknummer
17/00722

Inhoudsindicatie

Erflater beschikt over landbouwgrond; het Hof is van oordeel dat daarop de tbs-regeling van toepassing is en dat de waarde van de grond niet tot het inkomen in box 3 behoort. Het Hof is van oordeel dat het, vlak vóór de peildatum, op de derdenrekening van de notaris gestorte bedrag op de peildatum niet het vermogen van erflater heeft verlaten en tot het inkomen in box 3 behoort. Ook een bedrag aan liquide middelen behoort tot het inkomen uit sparen en beleggen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00722

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

en het incidenteel hoger beroep van

de erven van [belanghebbenden] ,

domicilie kiezende te [plaats] ,

hierna: belanghebbenden,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 september 2017, nummer BRE 16/2502 in het geding tussen

de Inspecteur en belanghebbenden.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan [belanghebbenden] (hierna: erflater) is over het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.732 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 86.527, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbenden zijn van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.311 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.664, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 1.783,50 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 46 aan hen vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 april 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] en [AA] , belanghebbenden, vergezeld van hun gemachtigde [B] , en van [C] , alsmede, namens de Inspecteur, [D] , [E] , [F] en [G] . Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van [A] met kenmerk 17/00720 en het hoger beroep van [AA] met kenmerk 17/00721.

1.6.

Belanghebbenden hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Erflater is op [datum 1] 2013 op 80-jarige leeftijd overleden. Erfgenamen van erflater zijn de nicht en neef: [AA] (hierna: [AA] ) en [A] (hierna: [A] ).

2.2.

Erflater heeft tijdens zijn leven samen met zijn broer een landbouwbedrijf geëxploiteerd. Na de dood van zijn broer in 2009 heeft erflater de boerderij in 2010 verkocht. De bijbehorende grond heeft erflater aangehouden.

2.3.

Erflater was eigenaar van losliggende grond, plaatselijk bekend [adres] (nabij huisnummer 85) (hierna: de landbouwgrond).

2.4.

Op [datum 2] 2012 heeft erflater met [pachter] (hierna: de pachter) met betrekking tot de landbouwgrond met terugwerkende kracht een “geliberaliseerde pachtovereenkomst” (hierna: de pachtovereenkomst) gesloten voor de duur van één jaar, met ingang van 5 januari 2012 tot en met 6 januari 2013. De pachtovereenkomst behoort tot de gedingstukken. De pachter heeft laatstelijk bieten gepoot en deze vóór 1 januari 2013 geoogst.

2.5.

Op 28 december 2012 heeft erflater een schriftelijke overeenkomst gesloten met [bedrijf] B.V. i.o. In deze overeenkomst is onder meer vermeld dat erflater tegen een huurprijs de landbouwgrond ter beschikking stelt aan de vennootschap (in oprichting) voor onbepaalde tijd. Erflater heeft laatstgenoemde overeenkomst ondertekend als verhuurder en namens de vennootschap (in oprichting) als huurder.

2.6.

Op 31 december 2012 heeft erflater [bedrijf] B.V. (hierna: de vennootschap) opgericht. Het gestort aandelenkapitaal van de vennootschap bedraagt € 100. Bestuurder van de vennootschap is [AA] . De akte van oprichting behoort tot de gedingstukken.

2.7.

Op 31 december 2012 heeft erflater onder de vermelding “Agiostorting [bedrijf] B.V.” een bedrag van € 1.500.000 gestort vanaf zijn privébankrekening op een derdenrekening van de notaris. Op 21 januari 2013 is eenzelfde bedrag onder de vermelding “Agiostorting inzake oprichting” vanaf genoemde derdenrekening gestort op de bankrekening van de vennootschap. In de oprichtingsakte van de vennootschap is geen vermelding met betrekking tot een agiostorting opgenomen.

2.8.

Op 1 januari 2013 was de landbouwgrond onbebouwd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil in hoger beroep van de Inspecteur betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Behoort de landbouwgrond ter waarde van € 271.579 op 1 januari 2013 tot de rendementsgrondslag van box 3?

  2. Behoort het bedrag van de agiostorting ten bedrage van € 1.500.000 op 1 januari 2013 tot de rendementsgrondslag van box 3?

De Inspecteur is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. Belanghebbenden zijn de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Het incidenteel hoger beroep van belanghebbenden betreft het antwoord op de volgende vraag:

c. Behoren de liquide middelen ten bedrage van € 90.000 op 1 januari 2013 tot de rendementsgrondslag van box 3?

Belanghebbenden zijn van mening dat deze vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Ter zitting heeft de Inspecteur zijn standpunt dat sprake is van fraus legis ingetrokken.

3.4.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.5.

De Inspecteur concludeert (primair) tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

3.6.

Belanghebbenden concluderen (primair) tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.732 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.063.

4 Gronden

5 Beslissing