Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5809, BRE - 16 _ 2502

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5809, BRE - 16 _ 2502

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 september 2017
Datum publicatie
27 september 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:5809
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 16 _ 2502
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.92, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 5.1

Inhoudsindicatie

Art. 3.92 en 5.1 Wet IB; aanslag IB/PVV 2013;

In de aangifte van erflater is onder meer uitgegaan van het standpunt dat (a) bepaalde landbouwgrond ter zake waarvan op 28 december 2012 een overeenkomst met een BV io tot terbeschikkingstelling is aangegaan, (b) een geldbedrag dat op 31 december 2012 op een derderekening ten behoeve van de op die datum opgerichte BV, en (c) een bepaald bedrag aan liquide middelen, op 1 januari 2013 tot het tbs-vermogen en daarmee niet tot het box 3-vermogen van erflater behoren. De inspecteur heeft bij de aanslag IB/PVV 2013 deze vermogensbestanddelen wel tot het box 3-vermogen gerekend op 1 januari 2013. De rechtbank acht het standpunt van de inspecteur onjuist dat voor de aanvang van de terbeschikkingstelling van landbouwgrond het moment waarop de landbouwgrond feitelijk in gebruik is genomen, maatgevend is. Er is geen sprake van fraus legis. Voor dat geval is niet in geschil dat de landbouwgrond en het gestorte bedrag onterecht tot de rendementsgrondslag van box 3 zijn gerekend. De liquide middelen zijn wel terecht tot de rendementsgrondslag van box 3 gerekend.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/2502

uitspraak van 6 september 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

de erven van [erflater],

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft ten aanzien van [erflater] (hierna: erflater) voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.732 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 86.527, aanslagnummer [aanslagnummer] .H.36.01 (hierna: de aanslag IB/PVV 2013).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 maart 2016 de aanslag IB/PVV 2013 gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbenden hebben daartegen bij brief van 19 april 2016, ontvangen bij de rechtbank op 21 april 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbenden hebben, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6.

Belanghebbenden hebben voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de inspecteur. Deze pleitnota wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017 te Breda. Ter zitting zijn de zaken met de zaaknummers BRE 16/10472 en BRE 16/10473 tegelijkertijd met onderhavige zaak behandeld. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbenden, [belanghebbende 1] (hierna: [belanghebbende 1] ) en [belanghebbende 2] (hierna: [belanghebbende 2] ) zijn de nicht en neef van de op [datum] 2013, op 80-jarige leeftijd, overleden [erflater] (hierna: erflater).

(De oprichting van) [A BV]

2.2.

Belanghebbenden hebben verklaard dat erflater tijdens zijn leven samen met zijn oudste broer een landbouwbedrijf heeft geëxploiteerd. Na de dood van de oudste broer in 2009 heeft erflater de boerderij in 2010 verkocht, maar de bijbehorende landbouwgrond aangehouden. Hij wilde het familiebedrijf herstarten, omdat hij heel graag wilde dat het allemaal in de familie zou blijven.

2.3.

Op 31 december 2012 heeft erflater [A BV] (hierna: [A BV] ) opgericht. Volgens de akte van oprichting, verleden voor [de notaris] te Heerlen (hierna: de notaris), bedraagt het gestort aandelenkapitaal € 100.

2.4.

[belanghebbende 1] is bestuurder van [A BV] . [belanghebbende 2] (agrarisch ondernemer en vennoot van [A VOF] ) is in 2013 door [A BV] ingehuurd als werknemer.

Storting

2.5.

Op 31 december 2012 heeft erflater onder de vermelding “Agiostorting [A BV] ” een bedrag van € 1.500.000 gestort vanaf zijn privébankrekening op een derdenrekening van de notaris. Op 21 januari 2013 is eenzelfde bedrag onder de vermelding “Agiostorting inzake oprichting” vanaf genoemde derdenrekening gestort op de bankrekening van [A BV] . In de oprichtingsakte van [A BV] is geen vermelding met betrekking tot een agiostorting opgenomen. Belanghebbenden hebben verklaard dat het bedrag van de agiostorting door [A BV] is gebruikt voor de aankoop van grond, toeslagrechten, machines en inventaris en als werkkapitaal.

Landbouwgrond

2.6.

Erflater verpachtte landbouwgrond gedurende de jaren 2010, 2011 en 2012. Met betrekking tot 2012 is met de pachter van de landbouwgrond op 26 oktober 2012 met terugwerkende kracht een pachtovereenkomst gesloten. Belanghebbenden hebben verklaard dat het opstellen en laten ondertekenen van een eenjarige pachtovereenkomst voor de gebruiksperiode 2012 tot doel had dat de pachter geen aanspraak meer kon maken op een stilzwijgende verlenging van de pacht. Volgens een e‑mail van 26 november 2012 van [belanghebbende 2] aan [belanghebbende 1] is in november 2012 de pacht opgezegd. Belanghebbenden hebben verder verklaard dat zij in het voorjaar van 2013 mais hebben gezaaid op de landbouwgrond.

2.7.

Bij de door belanghebbenden ingediende stukken bevindt zich een balans van het (gestelde) door erflater ter beschikking gestelde vermogen over de jaren 2012 en 2013 (hierna: de TBS-balans). Met ingangsdatum 1 oktober 2012 staat daarop de landbouwgrond vermeld met een waarde van € 271.579. Op 28 december 2012 heeft erflater een schriftelijke overeenkomst gesloten met [A BV] (in oprichting) waarin onder meer is vermeld dat, in de kern, erflater tegen een huurprijs de landbouwgrond ter beschikking stelt aan [A BV] (in oprichting) voor onbepaalde tijd. Erflater heeft laatstgenoemde overeenkomst ondertekend als verhuurder en namens [A BV] (in oprichting) als huurder.

Liquide middelen

2.8.

Op de TBS-balans is vanaf 1 januari 2013 onder de vermelding “liqmiddelen int sparen” een bedrag van € 90.000 als bezitting opgenomen.

Aanslag IB/PVV 2012

2.9.

Erflater heeft in de aangifte IB/PVV 2012 in box 1 een negatief TBS-resultaat van € 312 aangegeven. In de aangifte is daarbij als boekwaarde van de ter beschikking gestelde onroerende zaken een bedrag van € 271.579 aangegeven. De aanslag IB/PVV 2012 is conform de aangifte opgelegd.

Aanslag IB/PVV 2013

2.10.

Namens belanghebbenden heeft [belanghebbende 1] met dagtekening 27 juni 2014 de aangifte IB/PVV 2013 ingediend. In deze aangifte is een TBS-resultaat van € 3.423 aangegeven. Het TBS-vermogen bestaat volgens de aangifte uit een bedrag van € 271.579 aan onroerende zaken en een bedrag van € 90.000 aan overige bezittingen. In box 3 is een belastbaar inkomen van € 12.064 aangegeven.

2.11.

Naar aanleiding van de aangifte heeft correspondentie plaatsgevonden tussen de inspecteur en belanghebbenden. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2013 heeft de inspecteur het inkomen in box 1 conform de in 2.10 genoemde aangifte vastgesteld, maar het belastbaar inkomen in box 3 verhoogd tot een bedrag van € 86.527. Daarbij is de rendementsgrondslag van box 3 verhoogd met een bedrag van € 1.861.579, bestaande uit de in 2.5 genoemde storting van € 1.500.000, de waarde van de landbouwgrond van € 271.579 (zie 2.7) en het in 2.8 genoemde bedrag aan liquide middelen van € 90.000.

3 Geschil

3.1.

In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:

  1. Zijn de bedragen van € 1.500.000, € 271.579 en € 90.000 (zie 2.11) bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2013 terecht gerekend tot de rendementsgrondslag van box 3?

  2. Is sprake van fraus legis?

  3. Is het vertrouwensbeginsel geschonden?

  4. Hebben belanghebbenden recht op een integrale proceskostenvergoeding?

3.2.

Belanghebbenden beantwoorden de vragen 1 en 2 ontkennend en de overige vragen bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan. Niet (meer) in geschil is dat de werkzaamheden van [A BV] moeten worden aangemerkt als het drijven van een onderneming.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.4.

Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag primair tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.732 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.063. De inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing