Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-09-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3983, 17/00636 t/m 17/00638
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-09-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3983, 17/00636 t/m 17/00638
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 september 2018
- Datum publicatie
- 28 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:3983
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:4475, Overig
- Prejudiciële vraag aan: ECLI:NL:HR:2018:2114
- Zaaknummer
- 17/00636 t/m 17/00638
Inhoudsindicatie
Rijnvarenden. Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
Aan de Hoge Raad wordt de vraag voorgelegd of aan het door Nederland niet naleven van de procedurevoorschriften in de basisverordening, de toepassingsverordening en het Besluit A1 de consequentie dient te worden verbonden dat de Inspecteur geen premie volksverzekeringen van een belanghebbende kan heffen, als een andere lidstaat deze belanghebbende reeds aan de toepassing van zijn sociale verzekeringswetgeving heeft onderworpen en reeds eerder van die belanghebbende sociale verzekeringspremies heeft geheven.’
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00636 tot en met 17/00638
Tussenuitspraak als bedoeld in als bedoeld in hoofdstuk V, afdeling 2a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 20 juli 2017, nummers BRE 16/4010 tot en met 16/4012, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen belastingaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2011, 2012 en 2013.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende (navorderings)aanslagen
inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd:
- voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.897 en naar een premie-inkomen van € 30.897, waarbij € 347 heffingsrente is vastgesteld (aanslagnummer [aanslagnummer 1] );
- voor het jaar 2012 de aanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.290 en naar een premie-inkomen van € 31.290, waarbij € 440 belastingrente is vastgesteld (aanslagnummer [aanslagnummer 2] );
- voor het jaar 2013 de aanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.458 en naar een premie-inkomen van € 33.363, waarbij € 351 belastingrente is vastgesteld (aanslagnummer [aanslagnummer 3] ).
Bij de vaststelling van deze belastingaanslagen is de in de aangiften verzochte vrijstelling premie volksverzekeringen niet verleend. Na tegen de belastingaanslagen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bezwaren afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van de hoger beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 augustus 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, [A] , verbonden aan [B] te [C] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [D] en [E] .
Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze zijn met toestemming van partijen niet voorgedragen, maar met hun toestemming zijn de pleitnota’s gelezen tijdens de schorsing van de zitting.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek geschorst en het vooronderzoek hervat.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is gezonden.
Partijen zijn op de voet van artikel 27h, tweede lid, van de AWR in samenhang met artikel 27ga, tweede lid, van de AWR in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen om de Hoge Raad vragen voor te leggen alsmede over de inhoud van de voor te leggen vragen. De Inspecteur heeft gereageerd bij brief van 19 september 2018, door het Hof ontvangen op dezelfde datum. Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 19 september 2018, door het Hof ontvangen op 20 september 2018.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1978, heeft de Nederlandse nationaliteit en
was in de onderhavige jaren woonachtig in Nederland. In die jaren was belanghebbende in loondienst werkzaam op het binnenschip [F] (hierna: het schip), dat eigendom was van [G] B.V. te [H] (Nederland). Het schip stond in Nederland geregistreerd. Het schip is voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte (scheepspatent). Ten behoeve van het schip is met dagtekening 1 september 2010 een rijnvaartverklaring afgegeven. Belanghebbende stond in de onderhavige jaren op de loonlijst van [J] (hierna: [J] ), gevestigd te Luxemburg.
Belanghebbende heeft in de aangiften IB/PVV voor de jaren 2011 tot en met 2013
verzocht om vrijstelling voor de premie volksverzekeringen over het loon van [J] . Bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2012 en 2013 heeft de Inspecteur die vrijstelling niet verleend.
De aangifte IB/PVV 2011 is zonder onderzoek, automatisch afgedaan. Met
dagtekening 22 november 2013 is aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2011 opgelegd, waarin de vrijstelling is verleend. Bij brief van 7 november 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat de aangifte IB/PVV 2011 per abuis geautomatiseerd is afgedaan en dat het Rijnvarendenteam de aangifte alsnog zal onderzoeken. Naar aanleiding van het nader onderzoek is aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV 2011 opgelegd, waarin de vrijstelling is gecorrigeerd.
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting – ten behoeve van navolgende prejudiciële vragen: voorlopig - de volgende feiten en omstandigheden vast (waarbij het Hof de nummering van de Rechtbank vervolgt):
Belanghebbende voer in Duitsland, Frankrijk, België, Nederland, Luxemburg en Oostenrijk.
Op de voornoemde Rijnvaartverklaring van 1 september 2010 is [G] B.V. te [H] (Nederland) vermeld als eigenaar van het schip. Bij exploitant is niets ingevuld.
Aan belanghebbende is door de bevoegde Luxemburgse autoriteiten op 19 november 2004 een E-106 verklaring afgegeven. Deze verklaring geldt met ingang van 19 oktober 2004 totdat de verklaring wordt ingetrokken. Volgens deze verklaring hebben belanghebbende en zijn bij hem wonende familie recht op prestaties uit hoofde van ziekte en moederschap.
Aan belanghebbende is door de bevoegde Luxemburgse autoriteiten op 24 maart 2006 een E101-verklaring afgegeven. Deze op de voet van de Verordening EEG nr. 1408/71 (betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (hierna: Verordening 1408/71)) gegeven verklaring betreft: ‘attestation concernant la législation applicable’. Deze verklaring geldt met ingang van 1 januari 2005 voor onbepaalde tijd. In de verklaring is opgenomen dat [J] de sociale verzekeringspremies van belanghebbende betaalt.
Aan belanghebbende is door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) op 9 augustus 2016 een besluit en een A1-verklaring van dezelfde datum afgegeven. In de A1-verklaring is medegedeeld, dat de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013. Na tegen het besluit en de A1-verklaring door belanghebbende gemaakt bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van de SVB van 26 januari 2017 de A1-verklaring ingetrokken. In de uitspraak op bezwaar is opgenomen, dat de SVB door de Belastingdienst in kennis is gesteld van het feit dat belanghebbende over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 in meerdere landen heeft gewerkt en in dienst was van [J] . In de uitspraak op bezwaar wordt vermeld, dat de SVB op grond van artikel 16 de Verordening (EG) nr. 987/2009 (van het Europees parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels) bevoegd is om de toepasselijke wetgeving vast te stellen en dat daaraan niet afdoet dat belanghebbende geen aanvraag heeft gedaan om afgifte van een A1-verklaring. In de uitspraak op bezwaar wordt evenwel beslist de A1-verklaring in te trekken, omdat de SVB heeft geleund op door de Belastingdienst verstrekte informatie en zij bij de vaststelling van de verzekeringsplicht verzuimd heeft zelf relevante informatie te vergaren.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is (onder meer) of belanghebbende in de onderhavige jaren een vrijstelling van de heffing van premie volksverzekeringen toekomt.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de navorderingsaanslag 2011 en tot vermindering van de aanslagen 2012 en 2013 zodanig dat daarin geen premie volksverzekeringen zal zijn begrepen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank inzake 2011 en 2012 en tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank inzake 2013, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank inzake 2013 ingestelde beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar inzake 2013 en tot vermindering van de aanslag 2013.