Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4232, 16/03934 tot en met 16/03938

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4232, 16/03934 tot en met 16/03938

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 oktober 2018
Datum publicatie
5 december 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:4232
Formele relaties
Zaaknummer
16/03934 tot en met 16/03938

Inhoudsindicatie

Inlenersaansprakelijkheid. Het Hof is van oordeel dat het handelen van de Inspecteur kan worden getoetst aan het bepaalde in art. 49, lid 7, Invorderingswet. Van onzorgvuldig handelen van de Inspecteur - dat invloed heeft gehad op de aansprakelijkstelling - is geen sprake. Van de Inspecteur en de Ontvanger kan in het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel niet worden verlangd dat zij samenwerken teneinde eerder aanslagen op te leggen en in te vorderen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 16/03934 tot en met 16/03938

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] BV,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 december 2016, nummers BRE 15/8090 tot en met 15/8094 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst

hierna: de Ontvanger,

betreffende de hierna te noemen beschikkingen aansprakelijkstelling.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening respectievelijk 23 oktober 2014 en 2, 9 en 16 december 2014 met kenmerken [aanslagnummer 1] , [aanslagnummer 2] , [aanslagnummer 3] , [aanslagnummer 4] en [aanslagnummer 5] door de Ontvanger beschikkingen aansprakelijkstelling (hierna gezamenlijk: de beschikkingen) uitgereikt op grond van artikel 34 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW), artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger bij uitspraken van 16 november 2015 de beschikkingen gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 331. De Rechtbank heeft de beroepen in de zaaknummers BRE 15/8090 en 15/8092 ongegrond verklaard en de beroepen in de zaaknummers BRE 15/8091, 15/8093 en 15/8094 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar voor zover het betreft de beschikkingen met de kenmerken [aanslagnummer 1] , [aanslagnummer 4] en [aanslagnummer 5] vernietigd en genoemde beschikkingen verminderd.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Ontvanger heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 29 juni 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] en [B] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Ontvanger en de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur), [C] , [D] , [E] en [F] . Ter zitting zijn de zaken met de kenmerken 16/03934 tot en met 16/03938 gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en deze is door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij verstrekt. Door de Ontvanger is ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan zijn overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende drijft een uitzendbureau in het kader waarvan technische uitzendkrachten worden uitgeleend. In de jaren 2007 tot en met 2011 heeft belanghebbende medewerkers ingeleend van de volgende vennootschappen:

-

[bedrijf 1] B.V. te [plaats 1] (hierna: [bedrijf 1] ),

-

[bedrijf 2] B.V. te [plaats 2] (hierna: [bedrijf 2] ),

-

[bedrijf 3] B.V. te [plaats 1] (hierna: [bedrijf 3] ),

-

[bedrijf 4] B.V. te [plaats 3] (hierna: [bedrijf 4] ),

-

[bedrijf 5] B.V. te [plaats 4] (hierna: [bedrijf 5] ),

-

[bedrijf 6] B.V. te [plaats 5] (hierna: [bedrijf 6] ),

-

[bedrijf 7] B.V. te [plaats 6] (hierna: [bedrijf 7] ),

-

[bedrijf 8] te [plaats 7] (hierna: [bedrijf 8] ).

Bestuurders en aandeelhouders van genoemde vennootschappen zijn veelal dezelfde personen behorend tot de familie [G] . Alle hiervoor genoemde vennootschappen maakten onderdeel uit van het [G] -concern en worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de vennootschappen.

2.2.

In de tweede helft van 2009 is de FIOD gestart met een onderzoek bij [bedrijf 2] , [bedrijf 1] , [bedrijf 4] en [bedrijf 3] dat is uitgemond in een aantal tot de gedingstukken behorende processen-verbaal. De Belastingdienst heeft – volgend op het FIOD-onderzoek - in december 2012 en mei en juni 2013 boekenonderzoeken bij de vennootschappen ingesteld. Door de Belastingdienst zijn ter zake controlerapporten opgesteld. Naar aanleiding van onder meer deze onderzoeken zijn ten name van de vennootschappen naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting opgelegd, gedagtekend 21 december 2012, 25 juni 2013 en 31 juli 2013 (hierna gezamenlijk: de naheffingsaanslagen). Er is geen uitstel van betaling verleend en de naheffingsaanslagen zijn niet (volledig) betaald door de vennootschappen.

2.3.

Op 29 oktober 2013 is bij belanghebbende een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid om de keten- en inlenersaansprakelijkheid ingevolge de artikelen 34 en 35 van de IW toe te passen ten aanzien van het in 2.1 vermelde inlenen van medewerkers. Van dit onderzoek zijn met dagtekening 1 juli 2014 vijf rapporten opgesteld. De Ontvanger heeft belanghebbende vervolgens op grond van artikel 34 van de IW met de beschikkingen aansprakelijk gesteld voor betaling van een deel van de (deels) onbetaald gebleven naheffingsaanslagen.

2.4.

Belanghebbende heeft vanaf het jaar 2008 bedragen gestort op de G-rekeningen die de vennootschappen aanhielden ten behoeve van de Ontvanger.

2.5.

Tot de stukken behoort een verslag aangeduid met ‘IKB 1 - [nummer 1] - Limburg/kantoor [plaats 8] ’ (hierna: het verslag van heffing) en gedagtekend 29 november 2012. Het verslag van heffing beslaat de periode 14 januari 2008 tot en met 31 maart 2010 en bevat (interne) aantekeningen van belastingambtenaren betreffende de (omzet)belastingheffing ten laste van de entiteit ‘ [nummer 2] - [bedrijf 2] B.V.’. Uit het verslag van heffing blijkt onder meer dat ten aanzien van [bedrijf 2] door de diverse belastingambtenaren in genoemde periode de volgende acties zijn ondernomen:

-

Het stellen van vragen aan [bedrijf 2] ;

-

Het instellen van (boeken)onderzoeken;

-

Het opvragen van de administratie;

-

Het verlagen van de INN-norm;

-

Een onderlinge uitwisseling van gegevens en een zekere samenspraak tussen de belastingambtenaren en belastingeenheden.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de beschikkingen ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan belanghebbende zijn gegeven omdat de Ontvanger en/of de Inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft/ hebben gehandeld.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Tussen partijen is niet in geschil:

-

dat belanghebbende personeel heeft ingeleend als bedoeld in artikel 34 van de IW;

-

de (berekening van de) bedragen van de aansprakelijkstellingen;

-

de wijze van bekendmaking van de beschikkingen;

-

dat de Ontvanger nadat belanghebbende aansprakelijk is gesteld zorgvuldig heeft gehandeld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de beschikkingen. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing