Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4234, 16/03574

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4234, 16/03574

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 oktober 2018
Datum publicatie
5 december 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:4234
Formele relaties
Zaaknummer
16/03574
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 52a

Inhoudsindicatie

Art. 52a AWR. Informatiebeschikking. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03574

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 juni 2016, nummer BRE 15/1537 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen informatiebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 9 september 2014 is aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven over het jaar 2010. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur met dagtekening 10 februari 2015 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de informatiebeschikking aangepast en belanghebbende een termijn van twee weken gesteld om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Voorts heeft de Rechtbank gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende griffierecht van € 45 aan belanghebbende vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben beide partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 29 november 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, bijgestaan door [A] , alsmede, namens de Inspecteur, [B] .

1.7.

Belanghebbende heeft ter zitting – in zijn pleitnota - de wraking verzocht van de mrs. Harthoorn, Gladpootjes en Klein Tank. De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting in dit verband geschorst. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 23 januari 2018 afgewezen.

1.8.

Het onderzoek ter zitting is hervat op 24 mei 2018 te ’s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, bijgestaan door [A] , alsmede, namens de Inspecteur, [B] . Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2010 bij het inkomen uit sparen en beleggen (hierna: box 3) een vijftal onroerende zaken voor een totale waarde per 1 januari 2010 van € 800.958 en per 31 december 2010 van € 811.368 als bezittingen aangegeven. Een van de aangegeven onroerende zaken betreft het pand aan [adres] 26 en garages, een niet-woning, te [woonplaats] .

2.2.

In verband met de beoordeling van de juistheid van de ingediende aangifte IB/PVV 2010 heeft de Inspecteur bij brief van 11 februari 2013 belanghebbende (onder meer) verzocht om met betrekking tot de in box 3 aangegeven onroerende zaken kopieën van alle huurcontracten en achterliggende berekeningen van de aangegeven waarden te overleggen.

2.3.

Nadat de Inspecteur niet alle informatie had ontvangen, heeft hij bij brief van 20 december 2013 belanghebbende wederom verzocht om de huurcontract(en) vanaf 2010 van de onroerende za(a)k(en) aan [adres] te [woonplaats] te overleggen en is belanghebbende voorts verzocht om toestemming te verlenen voor een inpandige opname van het pand aan [adres] te [woonplaats] .

2.4.

Bij brief van 3 februari 2014 is nogmaals aan belanghebbende verzocht om vóór 28 februari 2014 te reageren op de brief van 20 december 2013.

2.5.

Na het uitblijven van een reactie van belanghebbende, is met dagtekening 9 september 2014 de onderhavige informatiebeschikking genomen, aangezien belanghebbende volgens de Inspecteur niet alle verzochte informatie in de zin van artikel 47 van de AWR heeft overgelegd. In de informatiebeschikking staat het volgende vermeld:

“Op de volgende vragen is niet gereageerd:

- Ik verzoek u ten aanzien van het pand aan [adres] kopieën te overleggen van het (de) huurcontract(en) die betrekking hebben op de periode 2010 tot en met heden;

- Ik verneem graag van u of u toestemming geeft aan de taxateur ook het pand inpandig te bezichtigen in het kader van deze taxatie.

Aangezien op 3 februari 2014 de gevraagde informatie niet was verstrekt (…). (…), ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking (ex artikel 52a van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen).

(…)

Als u niet aan uw informatieverplichting voldoet en niet of niet tijdig bezwaar hebt gemaakt tegen deze beschikking, wordt deze informatiebeschikking onherroepelijk. Dat betekent dat u zich dan in een nadelige bewijspositie hebt gemanoeuvreerd in de bezwaarfase tegen de belastingaanslagen waarop de informatieverzoeken zien. U dient dan namelijk ‘te doen blijken’ dat die belastingaanslagen niet juist zijn, de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast.”.

2.6.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. Bij uitspaak op bezwaar is het bezwaar afgewezen.

2.7.

De Rechtbank heeft de informatiebeschikking in haar uitspraak gewijzigd in zoverre dat deze gehandhaafd blijft ter zake van de vraag om ten aanzien van het pand aan [adres] kopieën te overleggen van het (de) huurcontract(en) die betrekking hebben op de periode 2010 tot en met heden.

2.8.

In 2000 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. Daarbij zijn ook de in de informatiebeschikking genoemde onroerende zaken onderwerp van gesprek geweest. In het rapport dat naar aanleiding van dit onderzoek is opgesteld d.d. 10 september 2001 is onder meer het volgende opgenomen:

1. Reikwijdte van het onderzoek

Onderzocht en in dit rapport opgenomen is de aanvaardbaarheid van de aangiften:

- Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1997 en 1998

- Premie Waz 1998

- Vermogensbelasting 1998 en 1999

(…)

5 Vermogensbelasting

5.1

Overige onroerende zaken

Belastingplichtige en/of zijn echtgenote bezitten naast de eigen woning nog meer onroerende zaken. Het betreft drie verhuurde woonhuizen, 21 verhuurde garageboxen en een bedrijfspand (…).

Voor de vermogensbelasting geldt als waarderingsmaatstaf voor de overige onroerende zaken de waarde in het economische verkeer. Mijn uitgangspunt was om de waarde van deze onroerende zaken tenminste te stellen op de WOZ-waarde. Belastingplichtige was het hier absoluut niet mee eens en wilde uitgaan van een vast percentage (60 a 70%) van de WOZ-waarde. Ik heb vervolgens opdracht gegeven aan onze afdeling waardebepaling om de waarde in het economische verkeer van deze onroerende zaken vast te stellen. Deze heeft tot tweemaal toe contact opgenomen met belastingplichtige, waarbij geen concrete datum voor deze taxatie vastgesteld is. Daarom heb ik met belastingplichtige afgesproken (…) om bij het vaststellen van de aanslag uit te gaan van de WOZ-waardes.

(…)

7. Slotopmerkingen

(…)

Belastingplichtige gaat akkoord met de correcties, met uitzondering van de correctie onder punt 5.1 van dit rapport. (…) Inmiddels is de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999/vermogensbelasting 2000 ingediend. De conclusies uit dit boekenonderzoek zullen ook gevolgen hebben voor die aangifte.

7.1.

Afspraak

Met belastingplichtige is afgesproken om bij het vaststellen van de aanslag vermogensbelasting voor de waarde van het overig onroerend goed uit te gaan van de WOZ-waarde. Ik ben bereid om ambtshalve deze waardes te verminderen tot door onze afdeling waardebepaling vastgestelde waardes. Belastingplichtige dient daartoe wel tijdig (binnen 6 weken) na datering van de aanslag bezwaar te maken.(…)”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft de rechtmatigheid van de informatiebeschikking. Meer specifiek is de vraag of de huurcontracten van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing