Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4328, 17/00695

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4328, 17/00695

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 oktober 2018
Datum publicatie
17 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:4328
Formele relaties
Zaaknummer
17/00695
Relevante informatie
Opiumwet [Tekst geldig vanaf 16-04-2024] art. 3, Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950 [Tekst geldig vanaf 01-08-2021] art. 6

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennepplanten (het feit als bedoeld in artikel 3, onder c, van de Opiumwet). Aan belanghebbende is niet het feit als bedoeld in artikel 3, onder b, van de Opiumwet (het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van hennepplanten) tenlastegelegd. De strafkamer van het Hof heeft in de ontnemingszaak het door belanghebbende behaalde wederrechtelijk voordeel geschat op € 1.700. De strafkamer van het Hof heeft deze berekening gebaseerd op door belanghebbende ter zitting afgelegde verklaring met betrekking tot ontvangen huurinkomsten ter zake van zijn woning en garage. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat er een link bestaat, in de zin van het arrest Melo Tadeu, tussen de onderhavige (belasting)procedure en voornoemde strafprocedure. Het vermoeden van onschuld van artikel 6, lid 2, van het EVRM is derhalve van toepassing. Het Hof is van oordeel dat, gelet op het feit dat belanghebbende slechts is gedagvaard en veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennepplanten, de strafkamer van het Hof de ontnemingsvordering heeft beperkt tot de inkomsten uit verhuur en de Inspecteur geen eigen onderzoek heeft verricht (en er dus geen aanvullend bewijs is), de Inspecteur er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende in het jaar 2013 zodanig hoge inkomsten uit hennepteelt heeft ontvangen dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De Inspecteur heeft, naar het oordeel van het Hof, voorts op grond van de normale regels voor stelplicht en bewijslast niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende niet in de aangifte vermelde inkomsten heeft genoten.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00695

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 augustus 2017, nummer BRE 16/906 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.255. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van

€ 542. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.069. De beschikking belastingrente is verminderd naar € 425.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 augustus 2018 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde [A] , advocaat te [B] , alsmede, namens de Inspecteur, [C] , [D] en [E] .

1.6.

Aan het einde van de zitting heeft Het Hof het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is (voor de helft) eigenaar van het pand aan de [adres] 20 te [plaats] (hierna: de woning). Belanghebbende is in 2013, in de Gemeentelijke Basisadministratie, ingeschreven op het adres van de woning. Op 12 november 2013 heeft de politie de woning doorzocht. Zij hebben in de woning een hennepkwekerij aangetroffen en belanghebbende aangemerkt als verdachte. Middels de standaardberekening van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: BOOM) heeft de politie het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op € 31.986, rekening houdend met de aanwezigheid van 424 potten. Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de politie berekend op € 29.282.

2.2.

Belanghebbende is door de politierechter van de rechtbank Limburg bij vonnis strafrechtelijk veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep. Dit vonnis is in hoger beroep bevestigd door de strafkamer van het Hof. De voornoemde politierechter heeft bij afzonderlijk vonnis met betrekking tot de ontnemingsvordering geoordeeld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 28.471,01. De politierechter heeft vervolgens aan belanghebbende de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd voor een bedrag van € 25.000.

2.3.

Belanghebbende heeft ter terechtzitting voor de politierechter verklaard dat hij zijn garage heeft verhuurd aan twee jongens, dat deze jongens de hennepkwekerij in de kelder van de woning van belanghebbende hebben opgebouwd, en dat deze jongens de hennep één maand voor de binnentreding door de politie hebben geoogst. Ter terechtzitting bij de strafkamer in hoger beroep heeft belanghebbende verklaard dat hij voor het verhuren van de garage 4 á 5 maanden lang € 100 per maand heeft ontvangen en voor het verhuren van de woning 2 keer € 600. De strafkamer van het Hof heeft bij arrest van 25 maart 2016 het vonnis van de politierechter in de ontnemingszaak vernietigd. Het Hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 1.700 en voor datzelfde bedrag een verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. In dat verband heeft dit Hof onder meer geoordeeld dat “niet [is] komen vast te staan dat veroordeelde voordeel heeft genoten uit de opbrengst van de geoogste hennepplanten.”

2.4.

Op 9 mei 2014 heeft belanghebbende zijn aangifte IB/PVV 2013 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.069, bestaande uit € 18.800 aan resultaat uit overige werkzaamheden (zijnde inkomen uit een persoonsgebonden budget) en € 4.731 aan negatieve inkomsten uit eigen woning.

2.5.

De Inspecteur heeft met dagtekening 29 mei 2015 de aanslag opgelegd. De Inspecteur heeft het resultaat uit overige werkzaamheden gecorrigeerd met € 31.186. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de correctie verlaagd tot € 25.000 (hierna: de correctie) en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.069.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft belanghebbende de vereiste aangifte gedaan?

  2. Is de belastingaanslag tot een te hoog bedrag vastgesteld?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV 2013 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 14.069 en dienovereenkomstige vermindering van de bijbehorende belastingrentebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing