Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5167, 18/00104
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5167, 18/00104
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 december 2018
- Datum publicatie
- 9 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:5167
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:895, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1648
- Zaaknummer
- 18/00104
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft geoordeeld dat een ingevoerde auto met een datum eerste toelating 3 augustus 2015 en een kilometerstand van 72 als een nieuwe auto aangemerkt dient te worden, ondanks de omstandigheid dat deze auto beschadigd is als gevolg van inbraak. Het Hof past het door de Hoge Raad gehanteerde toetsingskader toe dat onder een nieuw motorrijtuig moet worden verstaan een motorrijtuig dat na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Het Hof ziet geen aanleiding om van dit toetsingskader af te wijken respectievelijk om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie met betrekking tot de Europeesrechtelijke houdbaarheid hiervan. Volgens het Hof is de waardevermindering van de auto die het gevolg is van inbraakschade niet indicatief voor de mate waarin de auto is gebruikt. Deze waardevermindering is immers ontstaan door inbraak en niet door gebruik van de auto als vervoermiddel. Het Hof merkt de auto aan als een nieuwe auto.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00104
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 februari 2018, nummer BRE 16/2808, in het geding tussen
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
en
de Minister voor Rechtsbescherming,
hierna: de Minister,
betreffende de hierna te noemen naheffingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 11 december 2015 onder aanslagnummer [aanslagnummer] ter zake van het voertuig met het merk en type BMW 3-serie Gran Turismo 318d Essential met een chassisnummer eindigend op [nummer] (hierna: de auto) een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 7.821 (hierna: de naheffingsaanslag). Na hiertegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd, de Minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.500 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 21 november 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heren [A] en [B] , en haar gemachtigde de heer [gemachtigde] , adviseur te [plaats] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende is eigenaar van de auto. Zij heeft de auto op 31 juli 2015 gekocht van een in Nederland gevestigd bedrijf voor een bedrag van € 27.769,50 (inclusief BTW). De factuur vermeldt onder meer dat er nog geen eerste toelating is, dat de kilometerstand 3 km is en dat de auto beschadigd is door diefstal. De auto heeft als datum eerste toelating 3 augustus 2015 in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. De registratie aldaar heeft plaatsgevonden door de bestuurder van belanghebbende.
Op of omstreeks 21 mei 2014 en 22 mei 2014 is door middel van diefstal het navigatiesysteem uit de auto ontvreemd. Hierbij is ook het systeem dat zich achter het navigatiesysteem bevindt beschadigd. De auto bevond zich op dat moment in België. Ter zake is aangifte gedaan op 22 mei 2014 bij de politie in Verviers.
Belanghebbende heeft op 7 augustus 2015 met betrekking tot de registratie in het Nederlandse kentekenregister van de auto, afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie, een bedrag van € 4.964 aan BPM op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft bij de aangifte gebruik gemaakt van een koerslijst. Hierbij heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een gebruikte auto. De aangifte vermeldt een bedrag aan bruto BPM van € 7.821 (op basis van CO2-uitstoot). Hierop is afgeschreven uitgaande van een historische nieuwprijs van € 50.975 en een handelsinkoopwaarde van € 32.360.
De auto is op 22 augustus 2015 geregistreerd in Nederland.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een nieuwe auto en de onderhavige naheffingsaanslag BPM opgelegd voor het verschil tussen de verschuldigde BPM van € 7.821 en de voldane BPM van € 4.964.”
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast, met dien verstande dat het Hof de door de Rechtbank gehanteerde nummering vervolgt:
Op 7 augustus 2015 – de datum waarop belanghebbende aangifte BPM heeft gedaan ter zake van de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister – had de auto een kilometerstand van 72.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.
De Inspecteur is van mening dat deze vraag bevestigend beantwoord dient te worden. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om op de voet van artikel 267 van het VWEU een prejudiciële vraag aan het HvJ EU te stellen over de uitleg van de in artikel 9 respectievelijk artikel 10, lid 1, van de Wet BPM 1992 opgenomen begrippen “nieuwe personenauto” en “gebruikte personenauto”.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de veroordeling van de Minister tot vergoeding van immateriële schade. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.