Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:563, 16/03640
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:563, 16/03640
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 9 februari 2018
- Datum publicatie
- 8 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:563
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:4230, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 16/03640
Inhoudsindicatie
Het Hof constateert dat er sprake is van een schending van het verdedigingsbeginsel respectievelijk de eisen van een goede rechtspleging, doordat belanghebbende voorafgaande aan de geplande datum van de mondelinge behandeling geen reactie heeft ontvangen op het door hem ingediende gemotiveerde verzoek om uitstel van deze mondelinge behandeling. Met betrekking tot het materiële geschil overweegt het Hof als volgt. Belanghebbende en zijn ex-echtgenote kwalificeerden niet gedurende het gehele jaar 2012 als fiscale partners en hebben er niet voor gekozen om gedurende het gehele jaar 2012 als fiscale partners aangemerkt te worden. Derhalve kunnen de inkomsten uit eigen woning in het jaar 2012 niet vrij toegerekend worden tussen belanghebbende en zijn ex-echtgenote. Voorts overweegt het Hof dat enkel op basis van de tekst van het echtscheidingsconvenant bezwaarlijk de conclusie getrokken kan worden dat belanghebbende op grond van dit convenant verplicht was om het aan zijn ex-echtgenote toe te rekenen gedeelte van de hypotheekrente, gedurende het gehele jaar 2012, voor zijn rekening te nemen. Het Hof acht echter, op grond van een ter zitting geloofwaardig door belanghebbende afgelegde verklaring, welke niet door de Inspecteur is betwist, aannemelijk dat op grond van het echtscheidingsconvenant voor belanghebbende de verplichting bestond om tot het moment van verkoop van de woning de hypotheekrente volledig voor zijn rekening te nemen. Voorts acht het Hof aannemelijk dat deze verplichting aan te merken is als een familierechtelijke verplichting tot voorziening in het levensonderhoud van zijn ex-echtgenote. Het hoger beroep is gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03640
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 juli 2016, nummer BRE 15/1374, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslag en beschikking belastingrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] en dagtekening 24 juni 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ter hoogte van € 68.748 (hierna: de aanslag IB/PVV). Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV is aan belanghebbende een beschikking belastingrente (hierna: de beschikking belastingrente) afgegeven ter hoogte van € 222.
Na tegen de aanslag IB/PVV en de beschikking belastingrente gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur deze bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
Belanghebbende is van voornoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ter hoogte van € 67.257 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ter hoogte van € 45 aan hem vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 november 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde mevrouw [A] , verbonden aan [B] V.O.F. te [C] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is op [datum 1] 2001, in algehele gemeenschap van goederen, gehuwd met mevrouw [E] (hierna: [E] ).
Belanghebbende en [E] hebben op [datum 2] 2012 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de Rechtbank Amsterdam. Op [datum 3] 2012 is, naar aanleiding van voornoemd verzoek, bij beschikking van Rechtbank Amsterdam (hierna: de beschikking) de echtscheiding uitgesproken tussen belanghebbende en [E] . In de beschikking is, voor zover in hoger beroep relevant, opgenomen dat belanghebbende en [E] een echtscheidingsconvenant (hierna: het echtscheidingsconvenant) hebben opgesteld en dat dit convenant deel uitmaakt van de beschikking.
De beschikking is op [datum 4] 2012 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats 3] .
Voor zover in hoger beroep relevant is in het echtscheidingsconvenant, dat is gedagtekend op [datum 5] 2012, het volgende opgenomen:
“PARTNERALIMENTATIE
Artikel 5 Algemeen
Artikel 5.1 De man zal gedurende 10 jaar aan het begin van iedere maand een
bedrag van bruto euro 250,= aan de vrouw betalen. Deze alimentatie is m.i.v. 01‑01-2013 onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in art. 1:402a BW.
DE BOEDELVERDELING
(…)
Artikel 7 Verdeling
Partijen zijn inmiddels overgaan [Hof: overgegaan] tot verdeling van de activa en passiva, inclusief de gemeenschappelijke inboedel en het wagenpark. Dit wordt verder in goed onderling overleg afgewikkeld.
(…)
In geval van overbedeling van een van partijen:
Door bovenstaande verdeling van de huwelijksgemeenschap is er geen sprake van overbedeling van een van partijen.
Alle baten en lasten opgekomen na de peildatum van de omvang van de huwelijksgemeenschap zoals genoemd in art. 6 lid 1, 01 november 2011, worden toegedeeld aan c.q. komen voor rekening van degene die ze betreffen. Alle baten en lasten, voortkomende uit de periode voor de peildatum van de omvang van de huwelijksgemeenschap zoals genoemd in art. 6 lid 1, 01 november 2011, worden gelijkelijk toegedeeld aan de vrouw (50%) en de man (50%).
Artikel 8 Bijzondere kosten
De man zal in afwijking van het bepaalde in art. 7 lid 3 ten behoeve van de vrouw stipt op tijd blijven voldoen:
alle vaste lasten en noodzakelijke onderhoudskosten van de echtelijke woning, waaronder de hypothecaire verplichtingen, alsmede alle verzekeringspremies die op de woning betrekking hebben.
Bovenstaande kosten zal de man voor rekening nemen zolang het huwelijk nog duurt,
zonder dat hij deswege jegens de vrouw aanspraak kan maken op enige verrekening. Leidt deze regeling tot belastingheffing bij de vrouw, dan kan zij de door haar verschuldigde belasting niet met de man verrekenen.
(…)
Artikel 9 Echtelijke woning
De echtelijke woning aan de [adres 1] 31, [postcode 1] [plaats 1] wordt verkocht aan derden. De verkoopopbrengst, na aftrek van verkoopkosten, zal gelijkelijk worden verdeeld.
De kosten verbonden aan de levering van de onroerende zaak zijn voor rekening van
beide partijen. De lasten rustend op de onroerende zaak zullen met ingang van 1
november 2011 voor rekening van de man zijn.
(…)”.
Belanghebbende en [E] stonden beiden tot 28 februari 2012 ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie personen op het adres van de voormalige echtelijke woning, zijnde het adres [adres 1] 31 te [plaats 1] (hierna: de woning). Vanaf 28 februari 2012 staat uitsluitend belanghebbende op dit adres ingeschreven. Het huurwaardeforfait van de woning bedraagt € 2.982.
Belanghebbende heeft op 1 april 2013 aangifte IB/PVV 2012 (hierna: de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ter hoogte van € 56.970, met dien verstande dat het aangegeven belastbaar inkomen uit eigen woning -/- € 18.784 bedraagt. Bij de berekening van het belastbaar inkomen uit eigen woning is belanghebbende uitgegaan van 50% van het huurwaardeforfait ter hoogte van € 2.982 van de woning (€ 1.491) en 100% van de door hem met betrekking tot de woning betaalde hypotheekrente (€ 20.275).
Belanghebbende heeft in de aangifte niet verzocht om [E] gedurende het hele jaar als fiscale partner aan te merken.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ter hoogte van € 68.748, met dien verstande dat het in deze aanslag begrepen belastbaar inkomen uit eigen woning -/- € 8.497 bedraagt.
De Inspecteur is er bij het opleggen van de aanslag van uitgegaan dat de in het jaar 2012 ter zake van de woning verschuldigde hypotheekrente, in totaal, € 19.975 bedraagt.
De Inspecteur heeft 50% van de hypotheekrente (€ 9.988) aan belanghebbende toegerekend.
Voorts heeft de Inspecteur 50% van het huurwaardeforfait (€ 1.491) aangemerkt als door belanghebbende ontvangen alimentatie.
Na tegen de aanslag IB/PVV en de beschikking belastingrente gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze gehandhaafd bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Voor zover in hoger beroep relevant, is namens belanghebbende bij brief met dagtekening 11 mei 2016, vanwege verhindering, verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling die bij de Rechtbank gepland stond op 23 juni 2016.
Bij brief met dagtekening 12 juli 2016 heeft de Rechtbank belanghebbende, met betrekking tot dit verzoek, als volgt bericht:
“Op 11 juli 2016 ontvingen wij uw brief van 11 mei 2016, waarin u om uitstel van de zitting van 23 juni 2016 heeft gevraagd. Door een fout in de interne postafhandeling is deze brief ons pas gisteren onder ogen gekomen.
Inmiddels heeft de zitting plaatsgevonden, is het onderzoek gesloten en is uitspraak gedaan. De rechtbank kan daarom niet opnieuw een zitting plannen.
Wij betreuren de gang van zaken en bieden u hiervoor onze excuses aan.”.
Met betrekking tot het niet-verschijnen van belanghebbende ter zitting van 23 juni 2016 is in de uitspraak van de Rechtbank van 7 juli 2016, welke op 12 juli 2016 is verzonden aan partijen, het volgende overwogen:
“Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 4 mei 2016 aan de gemachtigde, [A] , op het adres postbus [0000] , [postcode 2] te [plaats 2] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 6 mei 2016 is afgehaald op een daartoe bestemde afhaallocatie van PostNL, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Levert de gang van zaken bij de Rechtbank met betrekking tot het, namens belanghebbende ingediende, verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling bij de Rechtbank strijd op met het verdedigingsbeginsel?
2. Heeft de Inspecteur terecht uitsluitend 50% van de ter zake van de woning betaalde hypotheekrente in aanmerking genomen bij het opleggen van de aanslag IB/PVV?
Belanghebbende is van mening dat vraag 1 bevestigend en vraag 2 ontkennend beantwoord moeten worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze uitspraak ziet op de aanslag IB/PVV, gegrondverklaring van het tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingediende beroep, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, vermindering van de aanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ter hoogte van € 57.270 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.