Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:680, 16/00436 tot en met 16/00438
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:680, 16/00436 tot en met 16/00438
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 februari 2018
- Datum publicatie
- 12 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:680
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:2615, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/00436 tot en met 16/00438
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is gedurende de onderhavige jaren uitgezonden naar het buitenland en is daarbij vergezeld door zijn vrouw. Twee dochters van belanghebbende zijn in de woning blijven wonen. De woning werd tevens gebruikt door een neef van belanghebbende die daar in verband met een studie in de buurt regelmatig verbleef. Er is daarmee niet voldaan aan de eis van artikel 3.111, lid 6, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 dat de woning niet aan een derde ter beschikking wordt gesteld. De inspecteur heeft de woning van belanghebbende dan ook terecht niet langer als eigen woning aangemerkt.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00436 tot en met 16/00438
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
domicilie kiezende te [plaats 1] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 26 april 2016, nummers BRE 15/6561 tot en met 15/6563, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde (navorderings)aanslagen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende aanslagen opgelegd:
Voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV), aanslagnummer [aanslagnummer] H.07, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 96.337 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.044;
Voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV, aanslagnummer [aanslagnummer] H.17.01, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 96.013 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.034;
Voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV, aanslagnummer [aanslagnummer] H.26.01, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 96.763 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.930.
Na daartegen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur elk van de (navorderings)aanslagen bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Het Hof heeft partijen bij brief met dagtekening 14 augustus 2017 bericht dat het Hof aanleiding heeft gezien om het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te heropenen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 januari 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote mevrouw [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en
[C] .
Het Hof heeft aan het einde van deze zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en is als diplomaat verbonden aan het Ministerie van Economische Zaken. Twee van belanghebbendes dochters zijn [dochter 1] (geboren op [geboortedatum 1] 1986) en [dochter 2] (geboren op [geboortedatum 2] 1991) (hierna: de dochters).
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn sinds 2001 eigenaar van een woning aan de [adres] 22 te [plaats 1] (hierna: de woning). Belanghebbende is in november 2009 als diplomaat uitgezonden en gestationeerd op de Nederlandse ambassade te [plaats (buitenland)] . Zijn echtgenote heeft hem hierbij vergezeld. Met ingang van 14 november 2009 zijn belanghebbende en zijn echtgenote niet langer als inwoners van Nederland in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: Basisregistratie persoonsgegevens) ingeschreven.
Tot zijn uitzending heeft belanghebbende samen met zijn echtgenote en de dochters in de woning gewoond. Een neef van belanghebbende, [neef] (hierna: de neef), is vanaf september 2009 gaan studeren in [plaats 2] . De neef staat met ingang van 26 augustus 2009 – een kleine drie maanden voor de uitzending van belanghebbende en zijn echtgenote – in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres van de woning. De neef heeft in de onderhavige jaren ingeschreven gestaan op het adres van de woning en heeft met toestemming van belanghebbende gebruik gemaakt van de woning.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de woning in de onderhavige jaren kwalificeert als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB). Meer in bijzonder is in geschil of is voldaan aan de in artikel 3.111, lid 6, onderdeel a, van de Wet IB opgenomen voorwaarde dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben hun stellingen ter zitting nader toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 en vaststelling van de aanslag IB/PVV 2012 conform de ingediende aangifte. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.