Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-01-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:93, 16/00404 en 16/00405 en 16/00411 tot en met 16/00419
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-01-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:93, 16/00404 en 16/00405 en 16/00411 tot en met 16/00419
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 januari 2018
- Datum publicatie
- 9 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:93
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:3191, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1622
- Zaaknummer
- 16/00404 en 16/00405 en 16/00411 tot en met 16/00419
Inhoudsindicatie
Het Hof acht aannemelijk dat erflater per 31 januari 1994 beschikte over de KBL-rekening en gerechtigd was tot de op de microfiches vermelde bedragen. De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat over de jaren 1990 tot en met 2006 de vereiste aangifte niet is gedaan en dat erflater zich daarvan bewust is geweest; de bewijslast dient te worden omgekeerd. Over 2007 kan de bewijslast niet worden omgekeerd. Het Hof laat alle belastingaanslagen in stand.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00404 en 16/00405 en 16/00411 tot en met 16/00419
Uitspraak op het hoger beroep van
de erven van [belanghebbende] ,
domicilie kiezende te [plaats 1] ,
hierna: belanghebbenden,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 15 april 2016, nummers BRE 14/3124, 14/3125, 14/3132 tot en met 14/3135, 14/3137 en 14/3140 tot en met 14/3143, in het geding tussen
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde belastingaanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan wijlen [belanghebbende] (hierna: erflater) zijn de volgende belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de IB/PVV) en heffingsrente- en boetebeschikkingen opgelegd:
Aanslagnr. [aanslagnummer 1] |
Jaar |
Dagtekening |
Kenmerk Hof |
H.08 |
1990 |
31-12-2002 |
16/00404 |
H.16 |
1991 |
31-05-2003 |
16/00405 |
H.38 |
1993 |
31-12-2005 |
|
H.48 |
1994 |
31-12-2005 |
|
H.58 |
1995 |
31-12-2005 |
|
H.68 |
1996 |
31-12-2005 |
|
H.78 |
1997 |
31-12-2005 |
|
H.16 |
2001 |
31-12-2004 |
16/00411 |
H.26 |
2002 |
08-10-2005 |
16/00412 |
H.36 |
2003 |
08-10-2005 |
16/00413 |
H.46 |
2004 |
29-09-2007 |
16/00414 |
H.56 |
2005 |
31-12-2008 |
16/00415 |
H.66 |
2006 |
31-12-2008 |
16/00416 |
H.76 |
2007 |
07-01-2011 |
16/00417 |
Aan erflater zijn de volgende navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: de VB) en heffingsrente- en boetebeschikkingen opgelegd:
Aanslagnr. [aanslagnummer 1] |
Jaar |
Dagtekening |
Kenmerk Hof |
K.18 |
1991 |
31-12-2002 |
16/00418 |
K.28 |
1992 |
31-05-2003 |
16/00419 |
K.48 |
1994 |
31-12-2005 |
|
K.58 |
1995 |
31-12-2005 |
|
K.68 |
1996 |
31-12-2005 |
|
K.78 |
1997 |
31-12-2005 |
|
K.88 |
1998 |
31-12-2005 |
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken van 15 april 2014 de in 1.1 en 1.2 bedoelde belastingaanslagen en heffingsrentebeschikkingen verminderd.
De in 1.1 en 1.2 bedoelde boeten zijn komen te vervallen vanwege het overlijden van erflater op 10 februari 2013.
Belanghebbenden zijn van de in 1.3 bedoelde uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de belastingaanslagen IB/PVV 1993 tot en met 1997 en VB 1994 tot en met 1998 betreft en de corresponderende uitspraken op bezwaar, belastingaanslagen en heffingsrentebeschikkingen vernietigd. De Rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur en de Minister van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.025 respectievelijk € 225, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 744 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 45 aan hen vergoedt.
Tegen deze uitspraak hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 november 2017 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mr. [A] , advocaat te [plaats 1] , als gemachtigde van belanghebbenden, alsmede, namens de Inspecteur, [B] en [C] .
Het hoger beroep van belanghebbenden is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met het hoger beroep van belanghebbenden met kenmerknummer 16/00403 en de hoger beroepen van [echtgenote] , met kenmerknummers 16/00425 tot en met 16/00432.
Belanghebbenden hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
De Inspecteur heeft te dezer zitting een stuk overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij (zie 2.7). Belanghebbenden hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van dit stuk.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Erflater, geboren op [geboortedatum 1] 1933 en overleden op [datum] 2013, was gehuwd met [echtgenote] , geboren op [geboortedatum 2] 1936 (hierna: de echtgenote).
De Belastingdienst heeft op 27 oktober 2000 gegevens op afdrukken van microfiches van Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: de KBL) ontvangen van de Belgische autoriteiten. De afdrukken van microfiches vermelden saldi op rekeningen bij de KBL per 31 januari 1994. Op basis van de gegevens is een onderzoek ingesteld door de FIOD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.
Op de afdrukken van microfiches stonden onder andere de volgende regels:
“JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994
(...)
53- [rekeningnummer] -45-0000 00 0040 TER LDO [belanghebbende] - [echtgenote] 611.650,49
(…)
52- [rekeningnummer] -18-0000 00 0040 VUE [belanghebbende] - [echtgenote] 125,72”.
Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal van ambtshandeling, opgemaakt op 21 februari 2013 door [D] , medewerker bij de FIOD/kantoor [plaats 2] , waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Het cliëntenbestand KB Lux [is] door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen die in Nederland wonen of zijn gevestigd. Tevens zijn in het BVR-bestand opgenomen alle natuurlijke- en rechtspersonen die in het buitenland wonen of zijn gevestigd en in Nederland belastingplichtig zijn. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. In het BVR-bestand blijven historische gegevens bewaard.
Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand ten tijde van de identificaties rond de jaren 2001, 2002 de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen.
Indien een rekening meer dan één rekeninghouder heeft, is er uit het BVR-bestand door B/KIR de volgende selectie gemaakt:
a. alle combinaties van beide achternamen waarbij in BVR een relatie staat vermeld. (bijv. gehuwd met, kind van, samenwonend etc)
b. alle combinaties van beide achternamen die in BVR op hetzelfde adres wonen (hebben gewoond)
c. alle combinaties van beide achternamen die in BVR onder hetzelfde dossiernummer staan (stonden) vermeld.
Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat zijn opgenomen en welk bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna genoemd: RDW-bestand).
Door de FIOD/kantoor [plaats 2] /afdeling Digitaal Ondersteuningsteam is uit het BVR-bestand en het RDW-bestand een nadere selectie gemaakt. Alleen die combinaties van namen zijn in de selectie ter nadere identificatie opgenomen waarbij er of géén voornaam na matching met het RDW-bestand bekend was, dan wel na matching de voornaam uit het RDW-bestand gelijk was aan de voornaam van het cliëntenbestand KB Lux én de eerste letter van de doop-, c.q. geboortenamen binnen het BVR-bestand overeen kwam met de eerste letter van de doop-, c.q. geboortenaam, zoals die op de microfiches voorkomt.
Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de na(a)m(en): [belanghebbende] - [echtgenote] .
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu [belanghebbende] , gehuwd met mw. [echtgenote] .
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komen één overeenkomst voor, waarbij [belanghebbende] de partner is van [echtgenote] . Dit is [belanghebbende] , geboren op [geboortedatum 1] 1933 met sofinummer [aanslagnummer 1] gehuwd met [echtgenote] , geboren op [geboortedatum 2] 1936 met sofinummer [aanslagnummer 2] .
Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienst staande landelijke bestanden, komt één persoon als rekeninghouder in aanmerking, zijnde [belanghebbende] met sofinummer [aanslagnummer 1] zoals onder voornoemd punt 3. staat vermeld.” .
Erflater en de echtgenote zijn op 30 oktober 2001 en 1 november 2001 door ambtenaren van de Belastingdienst FIOD-ECD ter zake van de onder 2.3 vermelde rekening bij de KBL met rekeningnummer [rekeningnummer] (hierna: de KBL-rekening) verhoord. Van de verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt. De Belastingdienst heeft bij brief van 7 januari 2002 aan de officier van justitie verzocht om erflater en de echtgenote strafrechtelijk te vervolgen. De strafkamer van het Hof heeft ten aanzien van de strafvervolging van erflater het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard en in de strafzaak tegen de echtgenote deze vrijgesproken.
Erflater heeft in zijn aangiften IB/PVV en VB over de onderhavige jaren geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op de KBL-rekening.
De Inspecteur heeft ter zitting een stuk van de KBL overgelegd (hierna: het sluitingsbericht; zie 1.9), waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Wij refereren hierbij aan uw verzoek van 27 maart 2017 om de bank over te laten gaan tot een onderzoek inzake rekening nr. [rekeningnummer] (de “Rekening”).
Het is het volgens de Luxemburgse wettelijke bepalingen inzake de archivering van documenten vereist dat het cliëntendossier alsmede de financiële gegevens van een rekening (de “Gegevens”) bewaard worden voor een minimale duur van tien jaar met ingang van respectievelijk (i) de sluiting van de genoemde rekening of (ii) de datum van uitvoering van de betreffende financiële transactie.
Niettegenstaande kunnen wij u bevestigen dat deze rekening werd afgesloten op datum van 18 maart 2002.
Wij herinneren er overigens aan dat deze brief niet ten doel heeft al dan niet te bevestigen dat u de titularis was van de Rekening aangezien deze informatie niet meer in ons systeem voorkomt.”.
De KBL-rekening is door erflater en de echtgenote in de tachtiger jaren geopend. Op de KBL-rekening zijn bedragen gestort die voortvloeiden uit zwarte omzet van het bedrijf van erflater.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Is erflater terecht als rekeninghouder geïdentificeerd?
-
Is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard?
-
Zijn de belastingaanslagen te hoog vastgesteld?
-
Bestaat recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?
Belanghebbenden zijn van mening dat de vragen a en b ontkennend en de vragen c en d bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Ten aanzien van de grief van belanghebbenden dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken, in het bijzonder het Draaiboek rekeningenproject, heeft overgelegd, stelt het Hof vast dat deze grief geen behandeling meer behoeft. De Inspecteur heeft immers bij zijn verweerschrift in hoger beroep de geschoonde versie van het Draaiboek en de nieuwsbrieven overgelegd en de gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd hierop als reactie gegeven: “Ik koester mijn eigen ongeschoonde versie. Ik heb verder geen opmerkingen bij mijn grief over artikel 8:42 van de Awb”.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen en corresponderende heffingsrentebeschikkingen en vermindering van de aanslagen en de corresponderende heffingsrentebeschikkingen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.