Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1020, 18/00146
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1020, 18/00146
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 maart 2019
- Datum publicatie
- 16 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1020
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:1582, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00146
Inhoudsindicatie
Artikel 16 van de AWR. Navordering. In het buitenland opgekomen. Is sprake van winstbestanddelen waarvan de verwerving en ontvangst geen enkel aanknopingspunt hadden met een ander land dan Nederland? In dit geval heeft belanghebbende nertsenvellen verkocht op een beurs in Kopenhagen. De betaling van de koopprijs heeft plaatsgevonden rechtstreeks op belanghebbendes buitenlandse bankrekening. Na een inkeer voor in het buitenland aangehouden banktegoeden heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag vastgesteld en daarin een bedrag begrepen wegens verzwegen inkomsten uit de handel in nertsenvellen. Naar het oordeel van het Hof is dit terecht.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00146
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 februari 2018, nummer BRE 16/6403 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden navorderingsaanslag en de daarbij gegeven beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.87 over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.832 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.234, alsmede bij beschikking een boete van € 5.151. Daarnaast is bij beschikking € 3.773 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de heffingsrentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Wat betreft dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de boete betreft en de boete verminderd tot € 4.635.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Wat betreft dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgehad op 21 februari 2019 te ’s‑Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde 1] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [gemachtigde 2] , en, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
De Inspecteur heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige jaar samen met zijn echtgenote een nertsenfokkerij onder de naam [A] vof (hierna: de onderneming).
In het kader van de inkeerregeling is bij brief van 5 januari 2015 namens belanghebbende melding gemaakt van bij buitenlandse banken aangehouden bankrekeningen. Uit deze inkeermelding, alsmede uit de brieven van belanghebbende van 7 april 2015 en 10 februari 2016 volgt dat in 2008 een storting van € 58.462 op een Luxemburgse bankrekening van belanghebbende is gedaan en dat dit verzwegen inkomsten betreffen die in 2008 in de onderneming zijn gegenereerd. Op de zitting bij de Rechtbank is namens belanghebbende verklaard dat de verzwegen inkomsten betrekking hebben op door hem verkochte nertsenvellen op een beurs in [plaats] , waarbij de betaling van de koopprijs door de veelal buitenlandse kopers rechtstreeks heeft plaatsgevonden op belanghebbendes Luxemburgse bankrekening.
De bestreden navorderingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van (i) een correctie van het inkomen uit werk en woning van € 25.489 als gevolg van een bijtelling van 50% van de in 2.2 genoemde verzwegen inkomsten en (ii) een correctie van het inkomen uit sparen en beleggen van € 326.497. Laatstgenoemde correctie is tussen partijen niet in geschil.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de zogenoemde verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) van toepassing is. Zo deze vraag bevestigend moet worden beantwoord is in geschil of de uitspraak van de Rechtbank voldoende is gemotiveerd.
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Partijen hebben hun standpunten op de zitting nader toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de navorderingsaanslag, de boete- en heffingsrentebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.