Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1208, 18/00123
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1208, 18/00123
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 maart 2019
- Datum publicatie
- 6 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1208
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2018:915, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 18/00123
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 231
Inhoudsindicatie
Leges identiteitskaart. Uitspraak op bezwaar door de bevoegde heffingsambtenaar? Art. 231, lid 1 en 2, van de Gemeentewet. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de kennisgeving. Is de uitspraak op bezwaar tijdig gedaan?
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00123
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 31 januari 2018, nummer AWB 17/1588, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Venlo,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te noemen schriftelijke kennisgeving.
1 Ontstaan en loop van het geding
Van belanghebbende is voor de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart bij schriftelijke kennisgeving van 3 november 2016 een bedrag van € 50,40 aan leges geheven.
Na daartegen op 12 december 2016 door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak van 1 mei 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak op bezwaar is op 7 juni 2017 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Wat betreft dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep bij op 31 januari 2018 verzonden uitspraak niet‑ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 12 maart 2018 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Wat betreft dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgehad op 14 februari 2019 te ’s‑Hertogenbosch. Op de zitting zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [ambtenaar 1] , namens de Heffingsambtenaar.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek op de zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft op 3 november 2016 bij de gemeente Venlo (hierna: de Gemeente) een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een Nederlandse identiteitskaart.
Voor het in behandeling nemen van deze aanvraag zijn ingevolge de Verordening op de heffing en invordering van leges 2016 (hierna: de Legesverordening) aan belanghebbende bij schriftelijke kennisgeving van 3 november 2016 leges in rekening gebracht van € 50,40.
In het register behorende bij het Besluit mandaat, volmacht, machtiging en aanwijzing Venlo 2015 (hierna: het Mandaatbesluit), door burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo vastgesteld op 16 december 2014, is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
(…)”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Is de uitspraak op bezwaar door de bevoegde heffingsambtenaar gedaan?
-
Moet de schriftelijke kennisgeving worden vernietigd, omdat de Heffingsambtenaar onvoldoende inzicht heeft verschaft in de raming van de kosten en opbrengsten van de Legesverordening?
-
Is de uitspraak op bezwaar tijdig gedaan, en zo nee, tot welk bedrag is de Heffingsambtenaar om die reden een dwangsom verbeurd?
Belanghebbende beantwoordt vraag 1 en 3 ontkennend en vraag 2 bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Op de zitting heeft de Heffingsambtenaar alsnog geconcludeerd tot bevestigende beantwoording van de tweede in geschil zijnde vraag.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vaststelling van een dwangsom en terugwijzing van de zaak naar de Heffingsambtenaar. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de kennisgeving, alsmede vaststelling van een dwangsom. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van zijn uitspraak op bezwaar en van de schriftelijke kennisgeving van 3 november 2016.