Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1440, 17/00238
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1440, 17/00238
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 april 2019
- Datum publicatie
- 29 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1440
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:2021, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:697
- Zaaknummer
- 17/00238
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is met betrekking tot de heffing van vennootschapsbelasting ter zake van de jaren 2010 tot en met 2015 een informatiebeschikking gegeven, aangezien zij niet voldaan heeft aan het verzoek van de Inspecteur tot overlegging van de volledige administratie. Naar het oordeel van het Hof is het verzoek tot overlegging van de volledige administratie – ook indien het bepaalde in de Landsverordening toezicht trustwezen in ogenschouw wordt genomen – zowel niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel als met het verbod van détournement de pouvoir. Voorts faalt het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel. Het Hof verklaart het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep gegrond. De informatiebeschikking blijft in stand.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00238
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 8 maart 2017, nummer BRE 16/2732, in het geding tussen
[belanghebbende] ,
statutair gevestigd te Curaçao,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen informatiebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 15 december 2015 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegeven met betrekking tot de heffing van vennootschapsbelasting (hierna: VPB) van belanghebbende ter zake van de jaren 2010 tot en met 2015 (hierna: de informatiebeschikking).
De Inspecteur heeft de informatiebeschikking, na hiertegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking vernietigd en de Inspecteur gelast aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 30 mei 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, [X] (hierna: [X] ), enig aandeelhouder en tevens bestuurder van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hoger beroep van de Inspecteur met betrekking tot belanghebbende is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de hoger beroepen van [X] met de kenmerken 17/00406 tot en met 17/00410. Belanghebbende en de Inspecteur hebben ter zitting toestemming verleend dat hetgeen tijdens de mondelinge behandeling met betrekking tot de hoger beroepen met de kenmerken 17/00406 tot en met 17/00410 is verklaard, voor zover relevant, gebruikt kan worden in de onderhavige procedure.
Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende, opgericht volgens het recht van de Nederlandse Antillen en statutair gevestigd op Curaçao, treedt op als trustkantoor. Enig aandeelhouder en tevens één van de bestuurders van belanghebbende is [X] (hierna: [X] ).
In februari 2015 heeft de inspecteur een aantal derdenonderzoeken naar belanghebbende ingesteld. Naar aanleiding van de bevindingen uit deze derdenonderzoeken heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 27 augustus 2015 verzocht haar volledige administratie over de jaren 2010 tot dan te overleggen wegens mogelijke belastingplicht in Nederland. In deze brief heeft de inspecteur, voor zover hier van belang, het volgende opgemerkt:
“Aangezien het voorgaande (…) in de richting wijst dat de vennootschap in Nederland op grond van artikel 4 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen als binnenlands belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting moet worden aangemerkt, hechten wij er belang aan de administratie van het lichaam over de jaren 2010 tot en met heden in te zien.
Voor het begrip administratie wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Wij willen u erop wijzen dat wij de volgende zaken in ieder geval als onderdelen van de over te leggen administraties beschouwen:
Ten aanzien van de uitleg omtrent het begrip administratie willen wij u graag verwijzen naar artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede de parlementaire behandeling en de heersende leer in de literatuur en jurisprudentie bij dit begrip. Aanvullend willen wij u erop wijzen, dat hierbij in ieder geval onder het begrip administratie valt:
(…)
(…)
Graag wijzen wij u erop dat wij met bovenstaande opsomming niet de intentie hebben gehad om een uitputtende opsomming te geven welke informatie u ter inzage moet geven. Zoals u begrijpt, wordt met het begrip ‘administratie’ bedoeld hetgeen in de ruimste zin het woord hieronder kan worden opgevat.”
Nu belanghebbende niet aan het informatieverzoek heeft voldaan, heeft de inspecteur met dagtekening 27 oktober 2015 een rappelbrief aan belanghebbende gestuurd. Belanghebbende heeft geweigerd de gevraagde informatie te verstrekken. Na een herhaald verzoek om verstrekking van informatie heeft de inspecteur met dagtekening 15 december 2015 ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking genomen met betrekking tot op te leggen aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2010 tot en met 2015. In haar brief van 3 december 2015, door de inspecteur ontvangen op 15 december 2015, heeft belanghebbende gepersisteerd in haar weigering de gevraagde informatie te verstrekken.
Bij zijn uitspraak op bezwaar van 4 april 2016 heeft de inspecteur de informatiebeschikking gehandhaafd. Hiertegen richt zich het beroep.”.
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast, met dien verstande dat het Hof de nummering van de Rechtbank vervolgt:
In de beschikking van 16 januari 1996 waarbij het bestuurscollege van het eilandgebied Curaçao aan belanghebbende een vergunning heeft verleend om, onder andere, als trustkantoor op te treden, is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…) Voorwaarden:
(…)
3. dat uitsluitend ingezetenen, zijnde natuurlijke personen, aandeelhouders kunnen zijn;
4. dat de aandelen in handen moeten zijn en blijven van hetzij de oprichter, hetzij in de Nederlandse Antillen geboren Nederlanders, hetzij Nederlanders, die wegens een onafgebroken verblijf van langer dan tien jaar van rechtswege toelating in de Nederlandse Antillen hebben, hetzij vreemdelingen, die wegens een onafgebroken verblijf van meer dan vijftien jaar een nauwe band met de Nederlandse Antillen hebben; (…)”.
[A] (hierna: [A] ) is – evenals [X] – bestuurder van belanghebbende. [A] woonde in de onderhavige jaren in Curaçao.
Voor zover in hoger beroep relevant heeft de Inspecteur bij brief met dagtekening 29 juli 2013 de ING-bank – met verwijzing naar het bepaalde in artikel 53, lid 1, onderdeel a, juncto artikel 47 van de AWR – verzocht om overlegging van kopieën van rekeningafschriften van de bij belanghebbende in gebruik zijnde bankrekening met het nummer [bankrekeningnummer] met betrekking tot de periode vanaf 1 januari 2007.
De ING-bank heeft voldaan aan dit verzoek en heeft aan de Inspecteur rekeningafschriften met betrekking tot de periode 3 januari 2007 tot en met 21 augustus 2013 verstrekt.
Bij brief met dagtekening 17 september 2014 heeft de Inspecteur de ING-bank voorts verzocht om overlegging van kopieën van rekeningafschriften van voornoemde bankrekening met betrekking tot de periode 22 augustus 2013 tot en met heden.
De ING-bank heeft – naar aanleiding van dit verzoek – bankafschriften met betrekking tot de periode 23 augustus 2013 tot en met 24 september 2014 aan de Inspecteur verstrekt.
De bankafschriften met betrekking tot de periode 3 januari 2007 tot en met 24 september 2014 (zie onder 2.8 en 2.10) wijzen op betalingen aan belanghebbende door [B] B.V., [C] B.V., [D] B.V., [E] B.V., [F] B.V. en [G] N.V., [H] (hierna: [H] ), [J] (hierna: [J] ), [K] B.V. en [L] B.V. Voornoemde ondernemingen zijn in Nederland gevestigd. [H] en [J] zijn Nederlandse ingezetenen.
In totaal hebben voornoemde B.V.’s, N.V.’s en natuurlijke personen in de periode 3 januari 2007 tot en met 24 september 2014 de volgende bedragen op de bankrekening van belanghebbende gestort:
Naam |
Bedrag in totaal gestort |
[B] B.V. |
€ 2.600 |
[C] B.V. |
€ 1.250 |
[D] B.V. |
€ 2.675 |
[E] B.V. |
€ 18.001,35 |
[F] B.V. en [G] N.V. |
€ 13.280 |
[H] |
€ 7.762,79 |
[J] |
€ 15.012,50 |
[K] B.V. |
€ 2.425 |
[L] B.V. |
€ 3.250 |
De Inspecteur is, naar aanleiding van de hierboven opgenomen transacties, derdenonderzoeken gestart bij voornoemde ondernemingen respectievelijk natuurlijke personen.
Uit deze derdenonderzoeken volgt dat de betalingen die deze ondernemingen in de periode 3 januari 2007 tot en met 24 september 2014 aan belanghebbende gedaan hebben (zie onder 2.12) verband houden met door laatstgenoemde verleende beheersdiensten, bestuursdiensten, vertegenwoordigingsdiensten respectievelijk andersoortige (juridische) dienstverlening. In het kader van deze dienstverlening heeft belanghebbende enkele keren klanten in Nederland ontmoet.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de jaren 1998 tot en met 2007 jaarlijks aangifte VPB gedaan naar een belastbaar bedrag van nihil. Voorts heeft belanghebbende in de als bijlagen bij de aangiften met betrekking tot de jaren 1999, 2000, 2004, 2005 en 2006 gevoegde brieven opgemerkt dat zij, haars inziens, niet belastingplichtig is in Nederland. Met betrekking tot de jaren 1998 tot en met 2004 zijn de aanslagen VPB overeenkomstig de aangiften opgelegd. Met betrekking tot de jaren 2005 tot en met 2007 zijn aan belanghebbende geen aanslagen VPB opgelegd.
De Inspecteur heeft met betrekking tot de jaren 2008 tot en met 2011 geen aangiften VPB aan belanghebbende uitgereikt. Belanghebbende heeft ook niet verzocht om uitreiking van aangiftebiljetten.
Voor zover in de onderhavige procedure relevant heeft op 26 februari 2003 een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur in de persoon van [inspecteur 3] (hierna: [inspecteur 3] ). Van deze bespreking is een verslag opgesteld. In dit verslag is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“1. Intro
De bespreking heeft een tweeledig doel, te weten een mogelijkheid bieden aan de heer [X] om zijn visie naar voren te brengen en voorts een verkenning naar mogelijke oplossingen om de geschillen uit de weg te ruimen. (…)
(…)
6. Fiscale duiding.
(…)Vestigingsplaats van de vennootschappen in NL is voor de heer [X] onaanvaardbaar. (Ik denk dat dit fiscaal ook niet haalbaar is. De werkzaamheden kunnen inderdaad op Curacao worden verricht zeker door de daar aanwezige personen). Feit blijft wel dat de heer [X] hier ook werkzaamheden verricht , dus we zouden moeten denken over een vv/v.i. concept. (…)
(…)
Afgesproken dat beide partijen over het geheel zullen nadenken en dat wij een voorstel zullen doen per brief op het adres in Curacao.”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Rechtbank de informatiebeschikking terecht heeft vernietigd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.