Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1566, 17/00005 t/m 17/00021
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1566, 17/00005 t/m 17/00021
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 april 2019
- Datum publicatie
- 28 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1566
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:751
- Zaaknummer
- 17/00005 t/m 17/00021
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking I. Tijdens de uitreiking van direct invorderbare aanslagen in de woning van belanghebbende is met instemming van de echtgenote van belanghebbende een ordner meegenomen uit de woning. Het Hof stelt vast dat de stukken in de ordner aan de advocaat in zijn hoedanigheid van advocaat waren toevertrouwd, zodat deze zich terecht heeft beroepen op het verschoningrecht. De Inspecteur was daarom niet bevoegd om vragen te stellen naar aanleiding van de informatie uit de ordner. Het Hof vernietigt informatiebeschikking I. Informatiebeschikking II wordt gedeeltelijk vernietigd, omdat een deel van de vragen onvoldoende concreet weergeven welke informatie de Inspecteur wenst te verkrijgen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00005 t/m 17/00021
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 november 2016, nummers BRE 15/3497 tot en met 15/3513, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te melden informatiebeschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 24 november 2014 en 22 december 2014 informatiebeschikkingen gegeven. De tegen deze informatiebeschikkingen door belanghebbende gemaakte bezwaren zijn bij uitspraken van de Inspecteur ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen elk van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft deze beroepen geregistreerd onder de nummers 15/3497 tot en met 15/3513. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de informatiebeschikkingen vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 3.472 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep en zijn brief van 30 augustus 2017 heeft belanghebbende – uiteindelijk - verzocht om 1) de integrale versie van het proces-verbaal van 25 februari 2014 van het Integraal Afpakteam Brabant, 2) het proces-verbaal van de Financial Intelligence Unit (FIU), waarnaar wordt verwezen op pagina 1 van het proces-verbaal van de politie van 22 oktober 2013, dat is ondertekend door de heer [H] ; en 3) de gegevensuitwisseling tussen het Afpakteam en de Inspecteur.
De Inspecteur heeft een zienswijze op het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep aan het Hof doen toekomen. Daarin heeft de Inspecteur voor wat betreft het niet geheel ongeschoonde overgelegde proces-verbaal van het Afpakteam primair gesteld dat het geen op de zaak betrekking hebbend stuk is en subsidiair dat gewichtige redenen geheimhouding of beperkte kennisneming van dit proces-verbaal rechtvaardigen.
Gelijktijdig met zijn zienswijze heeft de Inspecteur een gesloten envelop met de
ongeschoonde versie van een proces-verbaal van het Afpakteam van 25 februari 2014 aan de
geheimhoudingskamer van het Hof (hierna: de Geheimhoudingskamer) overgelegd. Bij het stuk is een brief gevoegd waarin het
verzoek om geheimhouding van het proces-verbaal is toegelicht.
Naar aanleiding van dit standpunt van de Inspecteur, heeft het Hof de zaak in handen
gesteld van de Geheimhoudingskamer.
De Geheimhoudingskamer heeft op 13 april 2018 uitspraak gedaan en daarbij beslist dat
de door de Inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding van (delen van)
de aan de Geheimhoudingskamer overgelegde stukken deels gerechtvaardigd zijn;
de Geheimhoudingskamer niet heeft kunnen vaststellen dat de Inspecteur met
betrekking tot de gegevensuitwisseling tussen de Inspecteur en het Openbaar Ministerie
(Officier van Justitie) wel beschikt over stukken waarin de gegevensuitwisseling is vastgelegd;
dat het niet geheel overleggen van het ongeschoonde proces-verbaal van het
Afpakteam gerechtvaardigd is; en
dat het niet overleggen van het gehele ongeschoonde proces-verbaal van de FIU van 22 oktober 2013 niet gerechtvaardigd is.
De Geheimhoudingskamer heeft daarbij de Inspecteur verzocht om binnen acht weken na verzending van de uitspraak aan de Geheimhoudingskamer te berichten of hij bereid is het gehele ongeschoonde proces-verbaal van de FIU alsnog in het geding te brengen en zo ja, dit te doen binnen de genoemde termijn van acht weken.
De Geheimhoudingskamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige Kamer die de hoofdzaak behandelt en de procesdossiers, met uitzondering van de aan de Geheimhoudingskamer overgelegde ongeschoonde stukken, in handen gesteld van die Kamer.
Bij brief van 6 juni 2018 heeft de Inspecteur gevolg gegeven aan de uitspraak van de Geheimhoudingskamer.
De zitting heeft plaatsgehad op 23 november 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Op deze zitting zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [E] .
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota gevoegde e-mail van 23 april 2014.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is van Turkse afkomst. Hij woont in Nederland en is gehuwd. Zijn echtgenote (hierna: de echtgenote) is van Marokkaanse afkomst. Belanghebbende heeft tot ongeveer 2009 in [plaats 1] een onderneming gedreven onder de naam “ [X] ”, bestaande uit de handel in bad- en bedtextiel. Hij heeft voor de jaren 2009 tot en met 2011 in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) verliezen uit de onderneming aangegeven, die naar aanleiding van een boekenonderzoek in 2013 niet door de Inspecteur zijn geaccepteerd. Ook na deze correcties waren zijn belastbare inkomens uit werk en woning over deze jaren nihil.
Belanghebbende is in 2009 gewond geraakt als gevolg van een vliegtuigongeluk met een Boeing van Turkish Airlines nabij Schiphol. Hij heeft in verband daarmee in Amerika een schadeclaim ingediend tegen zowel Boeing als Turkish Airlines. De door Boeing en Turkish Airlines toegekende schadevergoedingen bedragen $ 2.750.000 respectievelijk € 84.134,83. In 2009 en 2010 heeft belanghebbende in totaal € 84.134,83 ontvangen van Turkish Airlines. Na aftrek van advocaatkosten is ter zake van de claim tegen Boeing $ 2.000.738 in 2012 aan belanghebbende uitgekeerd (hierna: de uitkering). In de aangiften IB/PVV zijn beide schadevergoedingen niet vermeld.
In 2012 heeft belanghebbende een BMW gekocht die hij gedeeltelijk contant heeft betaald. Deze transactie is in 2013 gemeld op grond van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (Mot-melding) waarna de FIOD-medewerkers van het Integraal Afpakteam Brabant (hierna: het Afpakteam) een onderzoek zijn gestart.
Op 20 december 2013 heeft de Inspecteur, de heer [E] (hierna: [E] ), schriftelijke vragen gesteld aan belanghebbende over de financiering van de aan belanghebbende toebehorende onroerende zaken, de aanschaf van de BMW en overige inkomsten en uitgaven. De accountant van belanghebbende, [de accountant] (hierna: [de accountant] ) heeft de Inspecteur bij brief van 21 december 2014, door de Inspecteur ontvangen op 27 januari 2014, geïnformeerd over de uitkering.
Bij brief van 5 februari 2014 heeft de Inspecteur ( [E] ) de onbeantwoorde vragen van zijn brief van 20 december 2013 herhaald en nadere vragen gesteld over de financiering van de onroerende zaken die al op 1 januari 2012 op de naam van belanghebbende stonden, de inkomsten uit (in Turkije gelegen) onroerende zaken, de uitkering, eventuele andere vervoersmiddelen dan de BMW en overige inkomsten en uitgaven.
Bij brief van 28 februari 2014 heeft [de accountant] gereageerd. In de brief heeft hij vermeld dat aan [het advocatenkantoor] in [plaats 2] (hierna: [het advocatenkantoor] ) is gevraagd om op de vragen over de uitkering te reageren.
Bij brief van 18 maart 2014 heeft de Inspecteur ( [E] ) een opsomming gegeven van gegevens die nog ontbraken, verwezen naar de informatieverplichting van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 aangekondigd met een correctie van € 2.149.940 (de uitkering vóór aftrek van advocaatkosten, tegen de wisselkoers van de euro op 1 maart 2012). [de accountant] heeft daarop gereageerd bij brief van 26 maart 2014 en gevraagd om een gesprek, dat heeft plaatsgevonden op 10 april 2014. Daarbij was ook belanghebbende aanwezig. Belanghebbende heeft gezegd dat hij niets op papier had over de uitkering en er verder niets over te vertellen had. De Inspecteur ( [E] ) heeft tijdens het gesprek aangeboden zelf contact op te nemen met [het advocatenkantoor] .
Naar aanleiding van een telefoongesprek met de Inspecteur heeft [het advocatenkantoor] de settlement demand (zijnde de claim zoals die is ingediend in Amerika, hierna: de settlement demand) aan belanghebbende gestuurd met een begeleidende brief gedagtekend 22 april 2014. In deze brief staat – kort weergegeven - dat de settlement demand is ingediend in het kader van mediation, dat dit soort claims altijd hoger wordt ingezet dan waar in werkelijkheid overeenstemming over wordt verkregen en dat het verschil tussen de toegekende uitkering van $ 2.750.000 en het uitbetaalde bedrag van $ 2.000.761,83 betrekking heeft op betalingen aan de advocaten vanwege het “no cure no pay” contract dat belanghebbende had getekend.
In de settlement demand staat onder meer het volgende:
“Prior to the disaster, [belanghebbende] was a healthy and dynamic entrepreneur who counted retail and real estate investment among his varied business endeavors. He operated multiple commercial operations and owned several properties in the Netherlands and Turkey. His retail shop in the Netherlands sold textiles, gifts, and furnishings that he imported from Turkey. His business interests in Turkey included a yacht charger operation and real estate investments. In the two plus years since the crash, he has liquidated his inventory, closed all business operations, and sold off two properties to cover living expenses, supplemented by advance payments from Turkish Airlines.
[Belanghebbendes] financial records show that his average earnings, or funds available for support of his family, exceeded € 100,000 annually. (…)”
Op 8 juli 2014 bezoekt een delegatie van het Afpakteam de woning van belanghebbende. Tijdens dit bezoek wordt een schriftelijke aankondiging van boeten voor de jaren 2009, 2010 en 2012 en worden navorderingsaanslagen IB/PVV uitgereikt over de jaren 2009, 2010 en 2012 waarbij de van Turkish Airlines (in 2009 en 2010) en Boeing (in 2012) ontvangen bedragen worden belast als inkomen uit werk en woning. Tevens is daarbij aangegeven dat voormelde aanslagen dadelijk en ineens invorderbaar zijn verklaard.
De delegatie die het bezoek bracht aan de woning, bestond uit twee deurwaarders van de belastingdienst, zijnde [A] (hierna: [A] ) en [B] (hierna: [B] ), twee politierechercheurs, zijnde [C] (hierna: [C] ) en
[D] (hierna: [D] ) en een vertegenwoordiger van het Afpakteam, [E] . [E] is de persoon die als Inspecteur de onder 2.4, 2.5, 2.7 vermelde brieven en de in 2.10 vermelde aankondigingen heeft geschreven. Hij was ook aanwezig bij de bespreking op 10 april 2014 (zie 2.7) en heeft het in 2.8 vermelde telefoongesprek gevoerd met [het advocatenkantoor] . [E] is belastinginspecteur. [E] heeft verklaard ook een beperkt ontvangersmandaat te hebben. Tot de stukken behoort een uittreksel uit het bevoegdhedenregister van de Belastingdienst ten name van [E] waarop - voor zover hier van belang - staat vermeld:
Positien... |
Product |
Contractbegin |
Contracteinde |
Positietype |
Status |
1 |
Legitmatiebewijs mandaten |
18.03.2016 |
18.03.2021 |
Wel afdruk |
Pas verzonden |
2 |
Insp. met beperkte ontvangersbevoegd… |
19.05.2011 |
18.03.2021 |
Wel afdruk |
In bewerking |
Bij het huisbezoek was belanghebbende niet aanwezig. Zijn echtgenote was er wel. De ambtenaren van de delegatie zijn door haar binnengelaten. Vier van de vijf personen die bij het bezoek aanwezig waren, zijnde [A] , [B] , [D] en [E] zijn door de Rechtbank als getuige gehoord. [E] en de twee politierechercheurs ( [C] en [D] ) hebben daarnaast een schriftelijk verslag gemaakt van het bezoek. Tijdens het huisbezoek is onder meer een kast geopend waarin 13 ordners stonden en een paar plastic mappen met administratie. [E] heeft de ordners ter plaatse ingezien en heeft ze vervolgens meegenomen om ze op kantoor te bekijken. Een papier met een overzicht van de meegenomen stukken is door de echtgenote voor akkoord ondertekend. Een van de ordners droeg een etiket waarop stond: "25. Febr. uçak kazasi hastane ve avukat bilgileri” (vertaling: “25 februari vliegtuigcrash en het ziekenhuis advocaat informatie”, hierna: de ordner). In de ordner zat onder meer correspondentie tussen belanghebbende en [het advocatenkantoor] . De ordners zijn op 25 juli 2014 aan belanghebbende geretourneerd.
De informatiebeschikking van 24 november 2014
Tegen de navorderingsaanslagen en boeten is bij brieven van 23 juli 2014 bezwaar gemaakt. Bij brief van 1 oktober 2014 heeft de Inspecteur ( [B] ) aangekondigd de beslistermijn te verdagen, heeft hij onder verwijzing naar artikel 47 AWR (aanvullende) vragen gesteld en heeft hij gevraagd vóór 18 oktober 2014 de gevraagde informatie te verstrekken en te reageren op de vragen. De vragen staan verspreid in de brief en luiden:
"1.6. (...) a: Graag ontvang ik van u een ook door [belanghebbende] ondertekend afschrift van deze koopovereenkomst uit 2011, waarna wordt verwezen in de notariële akte van levering van [datum] 2012. (...)
2.0
a: (…) wil ik graag van u vernemen op welke wijze de lening aan de heer [F] is verstrekt. Ik verzoek u daartoe de benodigde schriftelijke vastleggingen en de betreffende bankafschriften te overleggen.
b. (…) Graag ontvang ik daarom van u alle overeenkomsten van geldleningen tussen [belanghebbende] en zijn familieleden, welke zijn verantwoord in box 3 van de aangiften inkomstenbelasting 2009 tot en met 2013.
c. (…) Graag ontvang ik van u het betreffende echtscheidingsconvenant.
d. Graag ontvang ik van u de in de DISTRIBUTION MEMO FOR KREINDLER & KREINDLER aangehaalde financiële vastleggingen van [belanghebbende].
(...) a. Mocht u over meerdere vastleggingen of informatie beschikken over de zowel van Turkish Airlines als van Boeing ontvangen schadevergoedingen dan alleen de Settlement Demand, dan zou ik deze informatie graag van u ter inzage willen ontvangen.”
In de brief van 1 oktober 2014 zijn de volgende vragen naar aanleiding van het settlement demand opgenomen:
“3. Opvragen nadere informatie: (…)
a. Volgens de Settlement Demand heeft [belanghebbende] activiteiten verricht en bezittingen in Turkije (yacht charger (bedoeld zal zijn: charter) operation and real estate investment). Dit blijkt niet uit de door of namens [belanghebbende] in Nederland ingediende aangiften inkomstenbelasting, terwijl hij hier toch voor zijn gehele wereldinkomen belast is. Graag ontvang ik daarom van u een volledig overzicht over de periode 1 januari 2009 tot en met heden van de Turkse activiteiten en bezittingen van [belanghebbende], alsmede van de resultaten welke hij hiermee heeft behaald.
b. Tevens zou ik graag van u willen vernemen of, en zo ja in hoeverre, [belanghebbende] in Turkije belastingen heeft betaald over zijn inkomsten en vermogen, over de periode 1 januari 2009 tot en met heden.
c. In de Settlement Demand wordt gesproken over € 100.000 netto-inkomsten, die [belanghebbende ] jaarlijks ter beschikking zou hebben om zijn gezin te onderhouden. Graag ontvang ik van u een zo volledig en compleet mogelijke onderbouwing van deze netto-inkomsten over de periode 1 januari 2009 tot en met heden.”
In de brief van 1 oktober 2014 zijn tevens de volgende, niet genummerde, vragen opgenomen:
“In het bezwaarschrift betreffende het jaar 2012 merkt u onder punt 4.4 op dat de inkomsten die belastingplichtige heeft geraamd, in het kader van de onderhandelingen met Boeing “ruim geschetst” zijn. Als gedaagde zal Boeing toch wel om een gespecificeerde, met bewijsstukken onderbouwde, claim verzocht hebben, zoals uit de DISTRIBUTION MEMO FOR KREINDLER & KREILDLER (pagina 4 “ [belanghebbende] ’ financial records show”) mag blijken? Genoemde € 100.000 per jaar zijn nooit in enige aangifte opgenomen. Kwader trouw / bewust doen van onjuiste (niet vereiste) aangifte kan hier dus een rol gaan spelen. Of moet de Belastingdienst nu maar aannemen dat Boeing zonder meer genoegen heeft genomen met de enkele, niet nader onderbouwde, verklaring dat er sprake was van een forse inkomstenderving en dat deze schatting dus op gebakken lucht berust? Waarom draagt de heer [belanghebbende] deze inkomstenderving aan als er nagenoeg uitsluitend sprake is van immateriële letselschade?”
Bij brief van 17 oktober 2014 zijn namens belanghebbende verstrekt: de notariële akte van geldlening aan [F] , het koopcontract van een woning waarvoor belanghebbende geld had geleend bij familie, een aantal geldleningsovereenkomsten met familie en het echtscheidingsconvenant. Tevens is bijgevoegd de al eerder toegezonden brief van [het advocatenkantoor] van 22 april 2014 (zie 2.8) over het verloop van de onderhandelingen en de uiteindelijke afrekening van de schadevergoeding.
Bij brief van 13 november 2014, kenmerk [kenmerk] , heeft de Inspecteur, onder verwijzing naar de inhoud van de ordner, de volgende aanvullende vragen gesteld:
“(…) In verband hiermee zou ik graag het volgend van u willen vernemen:
a. In de “voorlopige schadestaat” wordt bij onderdeel 12 gesproken over arbeidskundige rapportages van de heer [J] . Ik verzoek om inzage in deze rapportages.
b In de brief van 17 januari 2011 van [het advocatenkantoor] wordt gesproken over een financiële analyse van de heer [J] . Ik verzoek u om inzage in deze financiële analyse.
c. In de brief van 17 januari 2011 van [het advocatenkantoor] wordt gesproken over het argument dat er naast witte inkomsten sprake was van een zwarte inkomstenstroom. En in de slot alinea wordt verzocht of de heer [belanghebbende] instemt met de definitieve rapportage “waar de bijlage is bijgevoegd”. Ik verzoek om inzage in genoemde
bijlage.
d. In het Settlement Demant van 12 april 2012 wordt gesproken over “ [belanghebbende] ’ financial records show that his average earnings, or funds available for support of his family, exceeded € 100.000 annually. Ik verzoek om inzage in genoemde “financial records”
Bij brief van 20 november 2014 heeft belanghebbende geweigerd deze informatie te verstrekken met als motivering dat de ordner onrechtmatig is verkregen en de stukken waar de Inspecteur naar vraagt onder het verschoningsrecht van [het advocatenkantoor] vallen.
Met dagtekening 24 november 2014 is de eerste informatiebeschikking gegeven. De beschikking luidt - voor zover hier van belang - :
“Deze informatiebeschikking, gebaseerd op artikel 52a van de [AWR], wordt aan u afgegeven omdat u, ook na herhaald verzoek, niet heeft voldaan aan uw informatieverplichting als bedoeld in de artikelen 47 tot en met 52 AWR. De vaststelling dat u niet heeft voldaan aan bovengenoemde informatieverplichtingen is gegrond op de volgende constateringen.
Naar aanleiding van de behandeling van de bezwaarschriften tegen de aan u opgelegde navorderingsaanslagen (…) 2009, 2010 en 2012 heb ik op 1 oktober 2014 en op 13 november 2014 brieven gestuurd (…). De in de brieven gesteld vragen zijn echter niet binnen de gestelde termijn beantwoord en de gevraagde stukken en bescheiden zijn niet verstrekt. U heeft dus niet aan mijn informatieverzoeken voldaan.(…)”
Belanghebbende heeft bij brief van 11 december 2014 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. In de uitspraak op bezwaar is de informatiebeschikking gehandhaafd.
De informatiebeschikking van 22 december 2014
Bij brief van 13 november 2014, kenmerk “ [kenmerk] -inkomsten/vermogen
buitenland”, heeft de Inspecteur, in de persoon van [E] , aan belanghebbende een vragenbrief gestuurd betreffende in het buitenland opgekomen en/of gehouden inkomsten en vermogen. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“Op 8 juli 2014 heb ik met toestemming van uw echtgenote vanaf uw woonadres een ordner meegenomen met het etiket “25. Febr. uçak kazasi hastane ve avukat bilgileri”, welke ik op 25 juli 2014 weer heb terugbezorgd bij mevrouw [K] van het kantoor [L] in [plaats 1] . In deze ordner zit onder andere correspondentie die u heeft gevoerd met [het advocatenkantoor] .
Uit deze correspondentie maak ik op dat u de beschikking heeft of heeft gehad over aantoonbare zwarte inkomstenstromen vanuit uw ondernemingen in Turkije (jachtenverhuurbedrijf, vakantieappartementen) en in Nederland en over een substantiële hoeveelheid spaargeld. De ondernemingen in Turkije zou u hebben moeten verkopen. (…)
In genoemde ordner heb ik onder andere de navolgende zinsneden aangetroffen:
• Voorlopige schadestaat [het advocatenkantoor] , punt 12: “Aan de hand van arbeidskundige rapportages is aangetoond dat er sprake was van zwarte inkomsten.”, “Als bijlage 5 wordt overgelegd een financieel overzicht….zodat het tekort uitkomt op (afgerond € 6.000). In het kader van de schaderegeling is cliënt bereid om… € 80.000.”
• Brief [het advocatenkantoor] van 17 januari 2011 Definitieve versie arbeidskundige rapportage [J] : “ de gemiddelde omzet die gedurende de jaren 2006 tot en met 2008 in Turkije is gemaakt (€ 56.235,--). En “dat is een argument om te stellen dat er naast de witte inkomsten sprake was van een zwarte inkomstenstroom.”
• Brief [het advocatenkantoor] van 22 juni 2010, blad 2: “Zo had hij ook een aanzienlijk bedrag gespaard. Hij wees mij op het bestaan van een substantiële hoeveelheid spaargeld….. “ Blad 3: “…dat voor een groot gedeelte is gebaseerd op zwarte inkomsten.”
• Keuring [het advocatenkantoor] / [belanghebbende] , pag. 10: “Hij had een onroerend goedbedrijf in Turkije (vakantieappartementen en zeejachten), en… Beide bedrijven heeft hij… moeten verkopen.”
In verband met het vorenstaande verzoek ik u om mij (…) alle informatie te verstrekken over uw inkomsten en vermogensbestanddelen over de jaren 2001 tot en met 2014, welke in het buitenland zijn opgekomen en/of gehouden en welke u buiten het zicht van de Nederlandse Belastingdienst heeft gehouden. Ook verzoek ik u om mij (…) alle informatie te verstrekken over uw zwarte inkomsten en spaartegoeden in Nederland over de jaren 2009 tot en met 2014. Ik verzoek u om in elk geval de jaarstukken van uw Turkse ondernemingen te overleggen, de stukken en bescheiden met betrekking tot de verkoop van uw Turkse ondernemingen, een volledige overzicht van uw aantoonbare zwarte inkomsten in binnen- en buitenland en een volledig overzicht van uw substantiële spaartegoeden in binnen- en buitenland.
Tevens wil ik (..) van u de definitieve rapportage van arbeidskundige [J] ontvangen, waarover in genoemde ordner wordt gesproken.”
Met dagtekening 28 november 2014 heeft de Inspecteur tot behoud van rechten een navorderingsaanslag IB/PVV aan belanghebbende opgelegd over het jaar 2001. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt bij brief van 11 december 2014.
Bij brief van 11 december 2014 heeft belanghebbende geweigerd informatie te verstrekken met als motivering dat de ordner wederrechtelijk en onrechtmatig in beslag is genomen, de woning op 8 juli 2014 onrechtmatig en wederrechtelijk is binnengetreden en doorzocht en de inhoud van de ordner valt onder het verschoningsrecht en de geheimhoudingsplicht van [het advocatenkantoor] .
Met dagtekening 22 december 2014 is de tweede informatiebeschikking gegeven. Hierin zijn de vragen herhaald die de Inspecteur in de brief van 13 november 2014 heeft gesteld, en is geconstateerd dat deze vragen niet zijn beantwoord en dat niet aan de informatieverplichtingen is voldaan.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 januari 2015 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. In de uitspraak op bezwaar is de informatiebeschikking gehandhaafd.
In een brief van 17 maart 2015 van [M] , advocaat bij [het advocatenkantoor] , gericht aan belanghebbende, is het volgende vermeld:
“Onlangs werden wij weer benaderd door de Belastingdienst die ons verzocht om stukken uit het dossier van de zaak tegen Boeing/Turkish Airlines te verstrekken. Wij hebben dit geweigerd omdat dit valt onder ons beroepsgeheim. Ik stel voor dat je je fiscale advocaat hiervan op de hoogte brengt. Zoals gezegd hebben wij nu geen enkel document aan de Belastingdienst toegestuurd. Wat ons betreft is de zaak hiermee afgedaan.”
In de brief van de Inspecteur van 22 september 2016 is het volgende vermeld:
“Door de Financial Intelligence Unit (hierna: FIU) is vastgesteld dat belanghebbende op 12 juli 2012 een door hem aangeschaft motorvoertuig (BMW 730 Ld sedan) deels contant heeft afgerekend. Het betreft een bedrag van € 49.840 in contanten. Het proces-verbaal van de FIU is niet bijgesloten daar dit document géén betrekking heeft op de onderhavige fiscale zaak, omdat het stuk niet aan de inspecteur ter beschikking is
gesteld.
Omdat de belanghebbende antecenten heeft, komt deze FIU-melding terecht bij een FIOD-medewerker (de heer [H] ). [H] wil onderzoeken of belanghebbende de contante betaling heeft geput uit onbekend vermogen of inkomen en er als zodanig sprake zou kunnen zijn van een redelijk vermoeden van witwassen.
[H] vraagt ten behoeve van zijn onderzoek op basis van artikel 43c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: Uitv.reg. AWR) informatie op bij de belastingdienst in de persoon van de heer [E] . Het gaat om de door belanghebbende bij de belastingdienst gedane aangiften omzetbelasting 2010 tot en met 2012 en inkomstenbelasting 2011 en 2012.
Nadat [H] aan de inspecteur heeft uitgelegd wat het doel is van de opgevraagde informatie, komt de inspecteur, los van het gegeven dat de belanghebbende reeds eerder aan inspecteur [N] had meegedeeld een schadevergoeding te hebben ontvangen, in de persoon van [E] te weten dat
belanghebbende in 2012 een BMW deels contant heeft afgerekend.
Op 20 december 2013 stuurt [E] daarom een vragenbrief naar belanghebbende waarin hij onder andere vraagt naar de manier van financieren van de in 2012 gekochte BMW. Ik verwijs naar punt 2 van de brief van 20 december 2013, die als algemene bijlage 3 bij mijn verweerschriften is gevoegd.
Per brief gedateerd 21-12-2014 (bedoeld is: 21 januari 2014) die op 27 januari 2014 door de inspecteur wordt ontvangen, bericht [de accountant] de inspecteur namens belanghebbende dat deze een grote schadevergoeding heeft ontvangen vanwege de vliegramp met een vliegtuig van Turkish Airlines in 2009. Ik verwijs nog eens naar algemene bijlage 4 bij eerder genoemd verweerschrift.
Deze door de inspecteur [E] verkregen informatie is, wederom op basis van art. 43c Uitv.reg.AWR onverwijld gedeeld met [H] . Na verificatie van deze mededeling van [de accountant] wordt, mede in combinatie met de bevindingen tijdens het strafrechtelijke onderzoek, op 30 januari 2014 dan ook besloten
het strafrechtelijk onderzoek te sluiten. Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is wel gebleken dat de belanghebbende de door hem ontvangen schadevergoeding buiten het zicht van de Nederlandse belastingdienst rechtstreeks vanuit de Verenigde Staten heeft over laten maken naar zijn Turkse bankrekening. Na het sluiten van het strafrechtelijk onderzoek loopt er, voortvloeiend uit de op 20 december 2013 gestelde vragen, dus nog een administratief fiscaal onderzoek naar aard en omvang van de schadevergoeding alsmede de vraag in hoeverre sprake is van een fiscaal belaste component, uw rechtbank thans genoegzaam bekend.
Van het wisselen van gegevens op basis van artikel 43c van de Uitv reg AWR zijn géén vastleggingen. Tijdens regelmatige overleggen tussen de inspecteur ( [E] in dit geval) en de FIOD-medewerker (ook wel ‘keukentafelgesprekken” genoemd) worden dossiers mondeling besproken. Hiervan zijn, op mededeling van collega [E] , geen notulen en als zodanig zijn er terzake geen nadere gegevens aan uw Rechtbank te
overleggen.”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de informatiebeschikkingen van 24 november 2014 en 22 december 2014 heeft gegeven.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Nu de Inspecteur gevolg heeft gegeven aan de onder 1.9 vermelde uitspraak van de Geheimhoudingskamer is niet meer in geschil dat de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht heeft overgelegd. In zoverre is het incidentele hoger beroep gegrond.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen.