Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1567, 17/00609

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1567, 17/00609

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 april 2019
Datum publicatie
26 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:1567
Formele relaties
Zaaknummer
17/00609
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 52a

Inhoudsindicatie

Artikel 52a AWR. Informatiebeschikking. Op de zaak betrekking hebbende stukken. Inzage. Binnen de onderneming vinden veel contante betalingen en ontvangsten plaats, zonder dat op adequate wijze een kasboek wordt bijgehouden, en zijn onregelmatigheden in de verhuuradministratie geconstateerd. Informatiebeschikking terecht omdat Vof niet heeft voldaan aan verplichting van artikel 52 AWR. Ook vennoot die in 2012 geen activiteiten verricht maar volgens een vaststellingsovereenkomst eerst per 1/1/2013 is uitgetreden, draagt verantwoordelijkheid voor deze verplichting. Partiële vernietiging omdat Inspecteur in informatiebeschikking verwijst naar vermogensvergelijkingen die niet in het geding zijn gebracht.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00609

Uitspraak op het hoger beroep van

[A] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 juli 2017, nummer BRE 16/4322 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden informatiebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 2 december 2015 is aan belanghebbende voor het jaar 2012 een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegeven. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 2 juni 2016, gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de informatiebeschikking aldus gewijzigd dat daarin wordt vastgesteld dat belanghebbende ter zake van de vof waarin belanghebbende firmant is, niet heeft voldaan aan de verplichtingen op grond van artikel 52 van de AWR, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.482 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 november 2018 te ’s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , advocaat te [plaats] , en, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .

[getuige] is als getuige verschenen en gehoord.

1.6.

De Inspecteur heeft tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is in 2012, samen met zijn vader [B] en broer [D] , vennoot van [C] V.O.F. , gevestigd op het adres [adres] te [plaats] (de Vof). De bedrijfsactiviteiten van de Vof bestaan uit de handel in en het verhuren van nieuwe en gebruikte personenauto’s en bedrijfsauto’s. Begin januari 2012 is belanghebbende een onderneming gestart in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [bedrijf] . De ondernemingsactiviteiten van [bedrijf] zijn dezelfde als die van de Vof.

2.2.

De Inspecteur heeft bij brief, gedagtekend van 10 november 2014, een boekenonderzoek aangekondigd. Het boekenonderzoek is gestart op 3 december 2014. In het concept-controlerapport van 2 december 2015 is onder meer het volgende vermeld:

3.3 Kasadministratie

De kasadministratie valt onder verantwoordelijkheid van [B] .

Tijdens de controle is vastgesteld dat er binnen de onderneming een omvangrijke stroom contant geld om gaat zonder dat hiervoor een kasboek wordt bijgehouden. Dit is, gezien de aard van de onderneming en het aantal kasmutaties, vereist dat belastingplichtige dagelijks een gedegen kasadministratie bijhoudt en ook regelmatig controleert. Deze genoemde tekortkomingen zijn ook tijdens het vorige boekenonderzoek geconstateerd, toen is afgesproken/gewaarschuwd dat vanaf 01-10-2013 aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR dient te worden voldaan. De kasbescheiden die er waren worden pas veel later ingeboekt door de adviseur. Hieruit blijkt dat contante uitgaven niet op juiste data geboekt kunnen zijn. Hierdoor geeft de kasadministratie geen getrouw beeld weer van het aanwezige kasgeld op een bepaald moment.

Uit deze kasadministratie blijkt ook dat er in de periode 01-01-2011 t/m 31-12-2013, nooit een kasverschil is geconstateerd. Hieruit blijkt ook dat er geen enkele vorm van controle op de kasadministratie is geweest. Het kassaldo is verder ook een administratief boeksaldo in plaats van het saldo van het werkelijk aanwezige kasgeld. In 2013 worden alle bedragen zelfs op de laatste dag van de maand geboekt

3.3.1

Negatieve kassaldo’s

In de administratie komen negatieve saldo’s voor.

2011

(…)

2012

In 2012 is de hoogste negatieve kas op 30-04-2012 een bedrag van € 140.981,64. Om deze negatieve kassaldo’s in 2012 weg te werken zijn er (…) tijdens het afwerken van de administratie van 2013, diverse voorafgaande journaalposten gemaakt die hun oorsprong vinden in boekjaar 2012. De gesaldeerde uitkomst van deze voorafgaande journaalposten verklaren dat er in 2012 € 49.722,- meer ontvangsten zijn geweest. Per saldo is er daarna nog een correctie nodig om de resterende negatieve saldo’s van totaal € 91.259,64 in de kas te voorkomen. (…)

4.2

Huuropbrengsten auto’s

Er worden auto’s verhuurd aan derden, uit de administratie blijkt ook dat deze auto’s gebruikt/ verhuurd worden op tijdstippen waarvoor er in de administratie geen (omzet) factuur is terug te vinden. Er worden boetes betaald voor auto’s terwijl er geen huur opbrengst van deze auto’s zijn. Kilometerstanden, vermeldt op aanwezige huurcontracten sluiten niet op elkaar aan. Gezien het feit dat er door de onderneming geen sluitende verhuur administratie is bijgehouden is het waarschijnlijk dat de daadwerkelijke huur ontvangsten niet volledig verantwoord zijn. (…)

5.2.6. (…)

omzetbijtelling zonder Btw

In 2012 wordt er een voorafgaande journaalpost geboekt (…). Geboekt wordt, meer omzet (…) € 105.202,- over deze geboekte omzet is geen btw afgedragen. De vorige boekhouder (…) heeft verklaard dat deze bijboeking van omzet is gedaan om het negatieve kassaldo op te heffen.”

2.3.

Aan belanghebbende is de in onderdeel 1.1 vermelde informatiebeschikking gegeven, waartegen zonder succes bezwaar is gemaakt.

2.4.

Belanghebbende is op 8 april 2016 in de gelegenheid gesteld de bezwaardossiers in te zien en heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Op die dag is belanghebbende ook gehoord. De Inspecteur heeft op 2 juni 2016 uitspraak gedaan op het bezwaar.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de informatiebeschikking in een onjuiste fase gegeven?

2. Heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

3. Heeft de Inspecteur het inzagerecht geschonden?

4. Heeft de Inspecteur ten onrechte wegens het niet voldoen aan de administratieplicht van artikel 52 van de AWR een informatiebeschikking gegeven?

Belanghebbende is van mening dat vraag 2 ontkennend en de vragen 1, 3 en 4 bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan t zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en van de informatiebeschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing