Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1570, 17/00613

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1570, 17/00613

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 april 2019
Datum publicatie
26 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:1570
Formele relaties
Zaaknummer
17/00613
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

Artikel 16 AWR. Navorderingsaanslag. Kwade trouw. Negatief kassaldo. Inspecteur maakt aannemelijk dat de lening die volgens belanghebbende per abuis niet is geboekt en een verklaring zou zijn voor het negatief kassaldo, geen realiteitswaarde heeft. Aannemelijk dat negatief kassaldo door vennoten aan winst is onttrokken.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00613

Uitspraak op het hoger beroep van

[B] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 juli 2017, nummer BRE 15/7002 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden navorderingsaanslag en beschikking heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .H.17.01 over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 155.132. Tegelijk met de navorderingsaanslag is bij beschikking een boete van € 13.296 opgelegd en is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 5.018.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en de beide beschikkingen bij brief van 27 januari 2015 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij verminderingsbeschikking van 26 februari 2015 de boete verminderd tot nihil.

1.3.

Belanghebbende is bij brief van 29 oktober 2015 in beroep gekomen tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 13 november 2015 uitspraak op bezwaar gedaan.

Belanghebbende is bij brief van 10 december 2015 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.

De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar niet‑ontvankelijk verklaard, het beroep voor zover gericht tegen de vergrijpboete gegrond verklaard, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de uitspaak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboete vernietigd, de vergrijpboete vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.236 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 november 2018 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , advocaat te [plaats] , en, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .

[getuige] is als getuige verschenen en gehoord.

1.7.

Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende en zijn twee zonen waren gedurende het jaar 2011 de vennoten van [C] V.O.F. (de Vof). De bedrijfsactiviteiten van de Vof bestaan uit de handel in en het verhuren van nieuwe en gebruikte personenauto’s en bedrijfsauto’s. De onderneming is gevestigd op het adres [adres] te [plaats] . Van de winst van de Vof is in het onderhavige jaar 40 procent voor belanghebbende en 30 procent voor elk van de beide zonen.

2.2.

Op 9 juli 2013 heeft belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd, aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 gedaan en daarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 176.313. Op 10 april 2014 heeft belanghebbende een aanvullende aangifte ingediend en daarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 52.171. Conform deze aanvullende aangifte heeft de Inspecteur aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 opgelegd. De aanslag is gedagtekend 24 oktober 2014.

2.3.

Op 1 oktober 2014 heeft bij belanghebbende een huiszoeking plaatsgevonden. Tijdens deze huiszoeking is in de woning van belanghebbende een bedrag van € 253.337,61 aangetroffen en in beslag genomen.

2.4.

De Inspecteur heeft bij brief, gedagtekend 10 november 2014, een boekenonderzoek bij de Vof aangekondigd. Het boekenonderzoek is gestart op 3 december 2014.

Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat sprake was van een negatief kassaldo, met op 9 december 2011 een hoogtepunt van € 308.289,20, dat sprake was van een negatief netto privé van belanghebbende en dat op 31 december 2011 kasstortingen zijn geboekt voor een totaalbedrag van € 294.554,73. Omdat de Inspecteur van mening is dat het ontbrekende kasgeld tot de omzet gerekend moet worden, heeft hij de omzet van de Vof verhoogd met een bedrag van € 292.437 en dat bedrag als winst in aanmerking genomen. Gelet op het winstaandeel van belanghebbende van 40% is € 117.000 (40% van € 292.437 is gelijk aan € 116.975, afgerond naar € 117.000) bij belanghebbende nagevorderd.

2.5.

De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 155.132:

Aanslag

€ 52.171

Correctie meer omzet:

€ 117.000

Correctie meer mkb-vrijstelling:

(12% x € 117.000)

€ 14.039

€ 102.961

Belastbaar inkomen uit werk en woning:

€ 155.132

Tegelijk met de navorderingsaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 13.296 en is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 5.018. De navorderingsaanslag met de beide beschikkingen is gedagtekend 19 januari 2015.

2.6.

Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en de beschikkingen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 27 januari 2015 en is op 28 januari 2015 bij de Inspecteur ontvangen. De Inspecteur heeft op 26 februari 2015 een verminderingsbeschikking gegeven en daarbij de boete verminderd tot nihil.

2.7.1.

In een e-mail van 15 januari 2015 aan de Inspecteur heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [E] , onder meer het volgende medegedeeld:

“Geachte heren [F] en [inspecteur 2] ,

Mijn cliënt [B] heeft de administratie 2011 nogmaals nagelopen en hierbij pas recent geconstateerd dat de bijgevoegde lening daarin niet was opgenomen, terwijl hij daar altijd wel vanuit is gegaan. In het onderbreken van deze leningsovereenkomst in de administratie is de oorzaak gelegen van het negatieve kassaldo in de administratie.”

2.7.2.

In zijn brief van 27 maart 2015 aan de Inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende medegedeeld:

“Door De Heer [G] is een contante storting geboekt. Naar recentelijk is gebleken is een lening afgesloten met de heer [H] begin 2011. De geboekte storting vanuit privé dient derhalve ongedaan te worden gemaakt.”

2.8.

Met dagtekening 20 juli 2015 heeft de Inspecteur een vragenbrief aan belanghebbende gestuurd. Belanghebbende heeft daarop gereageerd per brief van 11 augustus 2015. Op 8 september 2015 heeft tussen partijen een bespreking plaatsgevonden. In zijn brief van 14 oktober 2015 is belanghebbende nogmaals ingegaan op de door de Inspecteur gestelde vragen.

2.9.

Op 2 december 2015 heeft de Inspecteur het concept rapport van het boekenonderzoek uitgebracht (hierna: controlerapport). In dit controlerapport is vermeld dat uit de gevoerde administratie van de Vof niet te allen tijde duidelijk de rechten en verplichtingen van belanghebbende blijken (paragraaf 2.3.3) en dat de kasadministratie vanwege de daarin geconstateerde gebreken geen getrouw beeld geeft van de ontvangsten en uitgaven van de onderneming (paragraaf 3.4). In paragraaf 3.3.1 van het controlerapport wordt melding gemaakt van negatieve kassaldi. De adviseur heeft in de administratie een drietal stortingen uit privémiddelen geboekt op 31 december 2011 van in totaal € 294.554,73, waardoor het negatieve kassaldo is aangezuiverd.

2.10.

Belanghebbende heeft verklaard dat deze middelen geleend zijn van [H] te [plaats 2] , overleden op [datum] 2014, en heeft ter onderbouwing daarvan de volgende stukken overgelegd:

2.10.1.

Een overeenkomst van geldlening, gedagtekend 3 januari 2011 (hierna: de Overeenkomst). Deze overeenkomst luidt als volgt:

“03-01-2011

Opgemaakt te [plaats 2] ,

Hierbij verklaar ik [H] dat er per 03-01-2011 een bedrag van 300000 euro of te wel

(driehonderduizendeuro) in contanten aan de heer [B] word geleend.

Dit bedrag moet uiterlijk voor 03-01-2014 terug betaald worden

De rentepercetage is 2% per jaar ivm ter compensatie voor in het verleden lopende rechtzaak van een BMW M5.

De hoofdsom inclusief de rente dient voor 03-01-2014 in contanten terug betaald te worden dit bedrag is dan 318000 euro ofte wel (driehonderdachtienduizendeuro).

Als de betaling niet tijdig word betaald zoals de afgesproken datum dan word de vordering uit handen gegeven, en worden alle rechtelijke en bijkomende kosten op uw verhaald.

[H] [B]

[Handtekening] [Handtekening]

2.10.2.

Een verklaring van aflossing, gedagtekend 3 januari 2014. In dit stuk is het volgende vermeld:

“03-01-2014

Opgemaakt te [plaats 3] ,

Op 03-01-2011 is de Heer [H] en de Heer [B] overeengekomen aan een geldlening van 318000 euro of te wel (driehonderdachtienduizendeuro) inclusief rente dat uiterlijk voor 03-01-2014 betaald moest worden.

Vandaag per 03-01-2014 heeft de Heer [B] de voledige bedrag inclusief rente aan contanten aan de Heer [H] terug betaald is.

Dit betekend dat de lening hiermee vervallen is of te wel afgelost is.

[H] [B]

[Handtekening] [Handtekening]”

2.10.3.

Een overeenkomst van geldlening, gedagtekend 2 januari 2014. Deze luidt als volgt:

“02/01/2014, [plaats]

OVEREENKOMST

Tussen [J] geboren te [plaats 4] op [geboortedatum 1] 1967, wonende te [plaats 5] , [adres 2] , te België.

En

[B] geboren te [plaats] op 04/07/1959, wonende te [postcode 1] [plaats] , De [adres] , te Nederland.

Op 02 januari 2014 word het volgende overeengekomen tussen beide partijen.

[J] leent aan [B] het bedrag van 300.000 € in contanten. Het bedrag wordt ontleent aan een rente van 5 % op jaar basis. Het bedrag zal door [B] volledig terug betaald worden ten laatste op 02 januari 2016.

Het geleende bedrag is betaald in contanten gezien de gelden gebruikt worden voor handel in voertuigen en toebehoren.

Bij het niet naleven van deze overeenkomst zal er een nalatigheidsintrest worden aangerekend van 5 % op jaarbasis.

De gelden werden overgedragen en geteld door beide partijen op het adres gelegen te [postcode 1] [plaats] , [adres] .

Voor akkoord Voor akkoord

[J] [B]

[Handtekening] [Handtekening]”

2.11.

In het door de Inspecteur opgemaakte verslag van het gesprek van 16 februari 2015 met de echtgenote van de heer [H] , is onder meer het volgende vermeld:

“Wij hebben mevrouw [getuige] de navolgende vragen gesteld:

1. Hoe voorzag uw overleden echtgenoot, de heer [H] , in zijn levensonderhoud? Met welke activiteiten hield hij zich bezig?

Antwoord:

Mevrouw [getuige] had geen idee wat [H] eigenlijk deed. Sinds medio 2012 woonde hij in E [Hof: de woonplaats is gedeeltelijk zwart gemaakt. Het Hof zal die passages voor zover relevant aanduiden met […]] samen met twee van zijn zonen uit zijn tweede huwelijk en hield hij zich met een van hen bezig met de aan- en verkoop van olie (termijnhandel).

Tot die tijd hadden zij het financieel erg moeilijk, maar door de oliehandel kreeg [H] het financieel een stuk beter. (…)

2. Woonde u samen met de heer [H] of woonde [H] ergens anders?

Antwoord:

Mevrouw [getuige] en de heer [H] kenden elkaar sinds 2005. Zij hebben een tijd samengewoond in de huidige woning van mevrouw [getuige] in [plaats 2] .

[H] is daar medio 2012 vertrokken, omdat hij het niet kon vinden met de kinderen van mevrouw [getuige] . Hij is toen samen met twee van zijn zonen uit zijn tweede huwelijk in […] gaan wonen (…). Mevrouw [getuige] logeerde in de weekenden steeds bij [H] in […]. Op 30 augustus 2013 zijn zij in [plaats 6] met elkaar in het huwelijk getreden.

(…)

5. U bent op 30 augustus 2013 in [plaats 6] gehuwd met de heer [H] , onder huwelijkse voorwaarden. Hiervan is een inbrengstaat opgemaakt. (…) Blijkt hieruit dat uw overleden echtgenoot op dat moment een vordering had op de heer [B] in [plaats] ?

Antwoord:

Van de inbrengakte hebben wij een fotokopie ontvangen.

Hieruit blijkt NIET dat [H] vorderingen op derden had. Volgens mevrouw [getuige] was [H] niet vermogend.

Althans, daar is haar nooit iets van gebleken.

Hij had het sinds medio 2012 wel wat beter en had een redelijk gevulde portemonnee, maar haar is nooit iets gebleken van grote sommen geld of van contacten met derden, waarbij grote bedragen werden genoemd. Wel was zijn woning in […] mooi en luxueus ingericht. Volgens mevrouw [getuige] had [H] ook geen kluis in zijn of haar huis of bij de bank.

(…)

8. Bent u op de hoogte van een door uw overleden echtgenoot, de heer [H] , aan de heer [B] te [plaats] verstrekte geldlening?

Antwoord:

Nee, zoals reeds eerder vermeld, was [H] volgens mevrouw [getuige] niet vermogend en had hij van niemand geld tegoed. Van een vordering op [B] of op anderen is haar dan ook helemaal niets bekend. Zij heeft hier nooit iets over gehoord of van gemerkt.

Begin 2011, toen de lening aan [B] zou zijn verstrekt, had [H] het financieel zeer zwaar en kon maar met moeite voorzien in zijn levensonderhoud. Het lijkt mevrouw [getuige] dan ook onmogelijk dat hij in die periode contant € 300.000 aan [B] zou hebben verstrekt.”

2.12.

In een vaststellingsovereenkomst van 18 juli 2013 is het volgende vermeld:

“VASTSTELLINGSOVEREENKOMST

De vennootschap onder firma [C] V.O.F. (…) is op [geboortedatum 3] 1996 aangegaan tussen de firmanten:

1. [B] , geboren op [geboortedatum 2] 1959 (…); datum van in functie treden 6 februari 1996

2. [D] , geboren op [geboortedatum 3] 1978 (…); datum van in functie treden 6 februari 1996

3. [A] , geboren op [geboortedatum 4] 1987 (…); datum van in functie treden 1 januari 2006 en feitelijk (maar niet formeel) uitgetreden per 1 januari 2013.

Tussen firmanten is verschil van mening ontstaan, waardoor het wenselijk wordt geacht om de samenwerking binnen genoemde vennootschap onder firma te beëindigen.

Teneinde deze beëindiging daadwerkelijk tot stand te brengen, is een balans opgesteld per 31 december 2012, waarbij alle activa en passiva van [C] V.O.F. zijn opgenomen tegen de waarde in het economisch verkeer.

Vervolgens is voor elk van de firmanten vastgesteld tot welk deel van het ondernemingsvermogen (dat is vastgesteld als de resultante van bezittingen minus schulden) ieder van hen gerechtigd is.

De verdeling naar de firmanten zal daarna als volgt plaatsvinden:

a. door de firmant [D] zal het volgende uit de firma worden verworven:

1. de werkplaats met ondergrond, staande en gelegen aan [adres 3] 40 en 42 te [postcode 2] [plaats]

2. € 125.000 in contanten, te voldoen uiterlijk binnen vier weken na heden

c. alle overige activa en passiva verblijven aan de firmant [B] en deze zal de afwikkeling van de huidige vennootschap onder firma, alsmede de afrekening met de firmant [A] voor zijn rekening nemen.

Nadat verdeling van de activa en passiva op bovenomschreven wijze heeft plaatsgevonden zal afwikkeling van de vennootschap onder firma plaatsvinden middels inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Firmanten hebben vervolgens niets meer van elkaar te vorderen en verlenen elkaar nu voor alsdan finale kwijting.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Beschikt de Inspecteur over een navordering rechtvaardigend nieuw feit?

2. Indien dat niet het geval is: is belanghebbende te kwader trouw?

3. Moet tot de winst van de Vof een in de kas ontbrekend bedrag worden gerekend, als gevolg waarvan 40% (het winstaandeel van belanghebbende) van dit bedrag als winst uit onderneming bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor dat wat hieraan tijdens de zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing