Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4272, AWB - 15 _ 7002
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4272, AWB - 15 _ 7002
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 juli 2017
- Datum publicatie
- 2 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:4272
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:1570, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 7002
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting. Prematuur beroep tegen niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Bewijsaanbod.
Belanghebbende is vennoot van een v.o.f. Na een boekenonderzoek bij de v.o.f . legt de inspecteur hem een navorderingsaanslag met een vergrijpboete op. In geschil is of dat terecht is en of tijdig uitspraak op bezwaar is gedaan.
Het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar is niet-ontvankelijk nu naar het oordeel van de rechtbank geen ingebrekestelling heeft plaatsgevonden.
Aangaande de navorderingsaanslag oordeelt de rechtbank dat die is opgelegd vanwege een hoog administratief negatief kassaldo en dat de inspecteur gerede twijfel heeft doen ontstaan over het bestaan van een lening waarmee het kasverschil zou zijn verklaard. Het ter zitting gedane aanbod van belanghebbende om getuigen te horen verklaart de rechtbank tardief. De rechtbank oordeelt verder dat sprake is van kwade trouw die navordering rechtvaardigt. Conform het nadere standpunt van de inspecteur vernietigt de rechtbank de boete omdat die niet behoorlijk was aangekondigd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer: BRE 15/7002
uitspraak van 17 juli 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende
(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB) opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer 1].H.17.01), alsmede bij beschikking een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bij brief van 27 januari 2015 bezwaar ingesteld, en dat bezwaar bij brief van 1 april 2015 gemotiveerd.
Op 26 februari 2015 is een verminderingsbeschikking gegeven.
Bij brief van 29 oktober 2015 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
Bij brief van 13 november 2015 heeft de inspecteur een verweerschrift ingediend waarin hij zich heeft uitgelaten over de ontvankelijkheid van het beroep.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2015 beslist op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de boete- en rentebeschikkingen.
Bij beschikking van 20 november 2015 heeft de inspecteur een verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen.
Belanghebbende heeft bij brief van 13 januari 2016, ontvangen bij de rechtbank op 14 januari 2016, beroep ingesteld tegen de onder 1.6 genoemde uitspraak op bezwaar.
De inspecteur heeft bij brief van 22 juni 2016 een (aanvulling op het) verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017.
Van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak aan partijen wordt verzonden. Dit beroep is gelijktijdig behandeld met de beroepen met de zaaknummers BRE 15/7003, BRE 15/7004, BRE 15/7898, BRE 15/7899, BRE 16/4317, BRE 16/4318, BRE 16/4319, BRE 16/4320, BRE 16/4321 en BRE 16/4322.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende en zijn twee zonen waren gedurende het jaar 2011 de vennoten van [A V.O.F.] (de Vof). De bedrijfsactiviteiten van de Vof bestaan uit de handel in en het verhuren van nieuwe en gebruikte personenauto’s en bedrijfsauto’s. De onderneming is gevestigd op het adres [adres] te [woonplaats]. Van de winst van de Vof is in het onderhavige jaar 40 procent voor belanghebbende en 30 procent voor elk van de beide zonen. De Vof is per [datum] 2013 ontbonden.
Op 9 juli 2013 heeft belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd, zijn aangifte IB voor het jaar 2011 ingediend en daarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) aangegeven van € 176.313. Op 10 april 2014 heeft belanghebbende een aanvullende aangifte ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 52.171. Conform deze aanvullende aangifte heeft de inspecteur aan belanghebbende de aanslag IB voor het jaar 2011 (de primitieve aanslag) opgelegd. De primitieve aanslag is gedagtekend 24 oktober 2014.
Op 3 december 2014 is de inspecteur begonnen aan een boekenonderzoek bij de Vof. Tijdens het boekenonderzoek heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. De navorderingsaanslag is berekend naar een biww van € 155.132 en bij het opleggen daarvan is bij daartoe strekkende beschikkingen aan belanghebbende heffingsrente in rekening gebracht en is hem een vergrijpboete opgelegd. De navorderingsaanslag met de beide beschikkingen is gedagtekend 19 januari 2015. Vervolgens is op 26 februari 2015 een verminderingsbeschikking gegeven.
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en de beschikkingen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 27 januari 2015 en is op 28 januari 2015 bij de inspecteur ontvangen. In het bezwaarschrift geeft belanghebbende te kennen dat hij de gehele navorderingsaanslag en de boete betwist en verzoekt hij de inspecteur hem een termijn te stellen voor het aanvullen van de gronden van het bezwaar. Per brief van 10 februari 2015 heeft belanghebbende verzocht deze termijn te verlengen tot en met 30 april 2015.
Naar aanleiding van de bij het boekenonderzoek opgedane bevindingen hebben tussen partijen e-mailwisselingen en briefwisselingen plaatsgevonden. In zijn brief van 27 maart 2015 aan de inspecteur heeft de gemachtigde onder meer het volgende medegedeeld:
“Door [C] is een contante storting geboekt. Naar recentelijk is gebleken is een lening afgesloten met [B] begin 2011. De geboekte storting vanuit privé dient derhalve ongedaan te worden gemaakt.”
Met dagtekening 20 juli 2015 heeft de inspecteur opnieuw een vragenbrief aan belanghebbende gestuurd. Belanghebbende heeft daarop gereageerd per brief van 11 augustus 2015. Op 8 september 2015 heeft tussen partijen een bespreking plaatsgevonden. In zijn brief van 14 oktober 2015 is belanghebbende nogmaals ingegaan op de door de inspecteur gestelde vragen.
Met dagtekening 14 oktober 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbende de inspecteur een brief gestuurd die op 15 oktober 2015 is ontvangen en die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“Betreft: Klacht ex art. 9:4 van de Awb.
Geachte heer/mevrouw,
Tot mij heeft zich gewend [belanghebbende], alsmede [de Vof], met het verzoek een klacht in te dienen voor wat betreft de duur van de ingestelde boekenonderzoeken en behandelingsduur van de lopende bezwaarschriftprocedures m.b.t. de aanslagen [aanslagnummer 1].1601, H2601, W.26014 en [aanslagnummer 2].F011506.
Cliënt is sinds vorig jaar in conclaaf met de belastingdienst, en in zijn optiek hadden veel vragen (ook) voor wat betreft de afhandelingsduur van de bezwaarschriften en lopende boekenonderzoeken veel efficiënter en sneller aangepakt kunnen worden.”
Per faxbericht van 29 oktober 2015 heeft belanghebbende een beroepschrift ingediend dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“Betreft: beroep ib/pvv nav 2011
Edelachtbaar college,
Tot mij heeft zich gewend [belanghebbende] met het verzoek om beroep aan te tekenen tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting [aanslagnummer 1].H.17.01. (…)
Aanvullend zijn er diverse vragen gesteld en beantwoord waarin bezwaargronden zijn aangedragen.
De reden van het beroep is gelegen in het uitblijven van uitspraken op bezwaar over de jaren 2011 en 2012, en het niet afronden van dit boekenonderzoek, in de zin van artikel 6:2, sub b van de Awb.
Hiervoor is een klacht / ingebrekestelling verzonden op 14/10/’15, en ontvangen op 15/10/’15 (productie 2)”
Bij brief van 6 november 2015 schrijft belanghebbende aan de inspecteur:
“Bij dezen wordt de klacht meer specifiek omschreven naar alle aanslagen en uitspraken op bezwaar die voortvloeien uit het lopende boekenonderzoek over de aanslagjaren 2011, 2012 en 2013, indien en voorzover dat nog niet duidelijk was.
Het betreft dus mede een klacht inzake de bezwaarprocedure [aanslagnummer 1].H.17.01.”
Op 2 december 2015 heeft de inspecteur het concept rapport van het boekenonderzoek uitgebracht (hierna: controlerapport). Volgens dit controlerapport, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, voldoet de administratie van de Vof niet aan de daaraan in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gestelde eisen. Zo wordt in paragraaf 3.4 van het controlerapport melding gemaakt van vele gebreken in de kasadministratie die volgens de inspecteur de conclusie rechtvaardigen dat de kasadministratie geen getrouw beeld geeft van de ontvangsten en uitgaven van de onderneming.
In paragraaf 3.3.1 van het controlerapport wordt melding gemaakt van een negatief kassaldo dat door de adviseur aanvankelijk was weggewerkt door het inboeken van een drietal stortingen uit privémiddelen van in totaal € 294.554,73. In deze paragraaf is verder te lezen dat de inspecteur navraag heeft gedaan naar de herkomst van deze privémiddelen en daarop als verklaring werd gegeven dat recentelijk was gebleken dat belanghebbende € 300.000 had geleend van [B] (hierna: B) te [plaats X]. Deze verklaring is onderbouwd met een schriftelijke overeenkomst van geldlening, gedagtekend 3 januari 2011 (de Overeenkomst). In de Overeenkomst, die in kopie tot de gedingstukken behoort, is vermeld dat de lening in contanten is verstrekt en dat deze vóór 3 januari 2014 in contanten, verhoogd met € 18.000 rente, moet worden afgelost. In de Overeenkomst staan onder de namen van [belanghebbende] en B twee handtekeningen. Tevens behoort tot de gedingstukken de kopie van een stuk dat is gedagtekend 3 januari 2014 en waarin wordt vermeld dat belanghebbende op die datum de gehele lening, inclusief € 18.000 rente, in contanten heeft afgelost (hierna: het Betalingsbewijs). Ook in dit stuk staan onder de namen van belanghebbende en B twee handtekeningen. B is op [datum] 2014 overleden.
Op 13 november 2015 heeft de inspecteur de bestreden uitspraak op bezwaar gedaan. Per brief van 10 december 2015, bij de rechtbank ontvangen op 11 december 2015, heeft belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
3 Geschil
In geschil is of de inspecteur tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan, of de navorderingsaanslag en de boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd en of de heffingsrente terecht en naar het juiste bedrag in rekening is gebracht. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende concludeert, naar de rechtbank begrijpt, tot gegrondverklaring van het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, tot vaststelling van de door de inspecteur aan belanghebbende verbeurde dwangsom, tot gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking.
De inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, omdat het prematuur is ingesteld, tot gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar in zoverre en van de boetebeschikking en voor het overige tot ongegrondverklaring van het beroep.