Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1571, 17/00614
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1571, 17/00614
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 april 2019
- Datum publicatie
- 26 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1571
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:4274, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:832, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00614
Inhoudsindicatie
Artikel 16 AWR. Navorderingsaanslag. Kwade trouw. Negatief kassaldo. Inspecteur maakt aannemelijk dat de lening die volgens belanghebbende per abuis niet is geboekt en een verklaring zou zijn voor het negatief kassaldo, geen realiteitswaarde heeft. Aannemelijk dat negatief kassaldo door vennoten aan winst is onttrokken. Vennootschap is feitelijk niet per 31 december 2012 ontbonden, boete is terecht opgelegd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00614
Uitspraak op het hoger beroep van
[C] V.O.F.
wonende te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 juli 2017, nummer BRE 15/7004 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .F01.1506 voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 55.563. Tevens is bij beschikking een boete opgelegd van € 13.890 en is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 5.205.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de beide beschikkingen bij brief van 27 januari 2015 bezwaar gemaakt.
Belanghebbende is bij brief van 29 oktober 2015 in beroep gekomen tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 november 2015 de naheffingsaanslag en de beide beschikkingen gehandhaafd. Belanghebbende is bij brief van 29 oktober 2015 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.
De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar niet‑ontvankelijk verklaard, het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 49.222, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete verminderd tot € 11.074.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 november 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , advocaat te [plaats] , en, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .
Als getuige is verschenen en gehoord, mevrouw [getuige] .
De Inspecteur heeft tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit de handel in en het verhuren van nieuwe en gebruikte personenauto’s en bedrijfsauto’s. In het naheffingstijdvak waren [B] en diens zonen [D] en [A] de firmanten van belanghebbende.
Op 3 december 2014 is de Inspecteur begonnen aan een boekenonderzoek bij belanghebbende. Per brief van 19 januari 2015 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat voor het jaar 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting zal worden opgelegd en in een andere brief met dezelfde dagtekening heeft de Inspecteur medegedeeld dat in verband met die naheffingsaanslag tevens een boete zal worden opgelegd. Aan het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur het volgende ten grondslag gelegd:
“In de kas administratie van de onderneming op 9 december 2011 blijkt een negatieve kas van € 308.289,20. Rekening houdende met dit negatieve kassaldo en het negatieve netto privé van de heer [B] , wordt de omzet met € 348.000,- (inclusief 19% omzetbelasting) verhoogd. Dat betekent dat er een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2011 moet worden opgelegd van € 55.563,-.”
De naheffingsaanslag, de boetebeschikking en beschikking heffingsrente zijn eveneens gedagtekend 19 januari 2015.
Per brief van 27 januari 2015, door de Inspecteur ontvangen op 28 januari 2015, heeft belanghebbende tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen bezwaar gemaakt.
In een e-mail van 22 januari 2015 aan de Inspecteur heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [E] , onder meer het volgende medegedeeld:
“Geachte heren [F] en [inspecteur 2] ,
Mijn cliënt [B] heeft de administratie 2011 nogmaals nagelopen en hierbij pas recent geconstateerd dat de bijgevoegde lening daarin niet was opgenomen, terwijl hij daar altijd wel vanuit is gegaan. In het onderbreken van deze leningsovereenkomst in de administratie is de oorzaak gelegen van het negatieve kassaldo in de administratie.”
In zijn brief van 27 maart 2015 aan de Inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende medegedeeld:
“Door De Heer [G] is een contante storting geboekt. Naar recentelijk is gebleken is een lening afgesloten met de heer [H] begin 2011. De geboekte storting vanuit privé dient derhalve ongedaan te worden gemaakt.”
Met dagtekening 1 april 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur een brief gestuurd die op 3 april 2015 is ontvangen en waarin belanghebbende opkomt tegen de door de Inspecteur vastgestelde negatieve kas.
Op 12 november 2015 heeft de Inspecteur de bestreden uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar afgewezen.
Op 2 december 2015 heeft de Inspecteur het concept rapport van het boekenonderzoek uitgebracht (hierna: controlerapport). In dit controlerapport is vermeld dat uit de gevoerde administratie van de Vof niet te allen tijde duidelijk de rechten en verplichtingen van belanghebbende blijken (paragraaf 2.3.3) en dat de kasadministratie vanwege de daarin geconstateerde gebreken geen getrouw beeld geeft van de ontvangsten en uitgaven van de onderneming (3.4). In paragraaf 3.3.1 van het controlerapport wordt melding gemaakt van negatieve kassaldi. De adviseur heeft in de administratie een drietal stortingen uit privémiddelen geboekt van in totaal € 294.554,73, waardoor het negatieve kassaldo is aangezuiverd.
Belanghebbende heeft verklaard dat deze middelen geleend zijn van [H] te [plaats 2] , overleden op [datum] 2014, en heeft ter onderbouwing daarvan de volgende stukken overgelegd:
Een overeenkomst van geldlening, gedagtekend 3 januari 2011 (hierna: de Overeenkomst). Deze overeenkomst luidt als volgt:
“03-01-2011
Opgemaakt te [plaats 2] ,
Hierbij verklaar ik [H] dat er per 03-01-2011 een bedrag van 300000 euro of te wel
(driehonderduizendeuro) in contanten aan de heer [B] word geleend.
Dit bedrag moet uiterlijk voor 03-01-2014 terug betaald worden
De rentepercetage is 2% per jaar ivm ter compensatie voor in het verleden lopende rechtzaak van een [auto] .
De hoofdsom inclusief de rente dient voor 03-01-2014 in contanten terug betaald te worden dit bedrag is dan 318000 euro ofte wel (driehonderdachtienduizendeuro).
Als de betaling niet tijdig word betaald zoals de afgesproken datum dan word de vordering uit handen gegeven, en worden alle rechtelijke en bijkomende kosten op uw verhaald.
[H] [B]
[Handtekening] [Handtekening]
Een verklaring van aflossing, gedagtekend 3 januari 2014. In dit stuk is het volgende vermeld:
“03-01-2014
Opgemaakt te Hilvarenbeek,
Op 03-01-2011 is de Heer [H] en de Heer [B] overeengekomen aan een geldlening van 318000 euro ofte wel (driehonderdachtienduizendeuro) inclusief rente dat uiterlijk voor 03-01-2014 betaald moest worden.
Vandaag per 03-01-2014 heeft de Heer [B] de voledige bedrag inclusief rente aan contanten aan de Heer [H] terug betaald is.
Dit betekend dat de lening hiermee vervallen is of te wel afgelost is.
[H] [B]
[Handtekening] [Handtekening]”
Een overeenkomst van geldlening, gedagtekend 2 januari 2014. Deze luidt als volgt:
“02/01/2014, [plaats]
OVEREENKOMST
Tussen [J] geboren te [plaats 4] op [geboortedatum] 1967, wonende te [plaats 5] , [adres 2] , te België.
En
[B] . geboren te [plaats] op [geboortedatum 2] 1959, wonende te [postcode] [plaats] ,
[adres] , te Nederland.
Op 02 januari 2014 word het volgende overeengekomen tussen beide partijen.
[J] leent aan [B] het bedrag van 300.000 € in contanten. Het bedrag wordt ontleent aan een rente van 5 % op jaar basis. Het bedrag zal door [B] volledig terug betaald worden ten laatste op 02 januari 2016.
Het geleende bedrag is betaald in contanten gezien de gelden gebruikt worden voor handel in voertuigen en toebehoren.
Bij het niet naleven van deze overeenkomst zal er een nalatigheidsintrest worden aangerekend van 5 % op jaarbasis.
De gelden werden overgedragen en geteld door beide partijen op het adres gelegen te [postcode] [plaats] , [adres] .
Voor akkoord Voor akkoord
[J] [B]
[Handtekening] [Handtekening]”
In het door de Inspecteur opgemaakte verslag van het gesprek van 16 februari 2015 met de echtgenote van de heer [H] , is onder meer het volgende vermeld:
“Wij hebben mevrouw [getuige] de navolgende vragen gesteld:
1. Hoe voorzag uw overleden echtgenoot, de heer [H] , in zijn levensonderhoud? Met welke activiteiten hield hij zich bezig?
Antwoord:
Mevrouw [getuige] had geen idee wat [H] eigenlijk deed. Sinds medio 2012 woonde hij in E [Hof: de woonplaats is gedeeltelijk zwart gemaakt. Het Hof zal die passages voor zover relevant aanduiden met […]] samen met twee van zijn zonen uit zijn tweede huwelijk en hield hij zich met een van hen bezig met de aan- en verkoop van olie (termijnhandel).
Tot die tijd hadden zij het financieel erg moeilijk, maar door de oliehandel kreeg [H] het financieel een stuk beter. (…)
2. Woonde u samen met de heer [H] of woonde [H] ergens anders?
Antwoord:
Mevrouw [getuige] en de heer [H] kenden elkaar sinds 2005. Zij hebben een tijd samengewoond in de huidige woning van mevrouw [getuige] in [plaats 2] .
[H] is daar medio 2012 vertrokken, omdat hij het niet kon vinden met de kinderen van mevrouw [getuige] . Hij is toen samen met twee van zijn zonen uit zijn tweede huwelijk in […] gaan wonen (…). Mevrouw [getuige] logeerde in de weekenden steeds bij [H] in […]. Op 30 augustus 2013 zijn zij in [plaats 6] met elkaar in het huwelijk getreden.
(…)
5. U bent op 30 augustus 2013 in [plaats 6] gehuwd met de heer [H] , onder huwelijkse voorwaarden. Hiervan is een inbrengstaat opgemaakt. (…) Blijkt hieruit dat uw overleden echtgenoot op dat moment een vordering had op de heer [B] in [plaats] ?
Antwoord:
Van de inbrengakte hebben wij een fotokopie ontvangen.
Hieruit blijkt NIET dat [H] vorderingen op derden had. Volgens mevrouw [getuige] was [H] niet vermogend.
Althans, daar is haar nooit iets van gebleken.
Hij had het sinds medio 2012 wel wat beter en had een redelijk gevulde portemonnee, maar haar is nooit iets gebleken van grote sommen geld of van contacten met derden, waarbij grote bedragen werden genoemd. Wel was zijn woning in […] mooi en luxueus ingericht. Volgens mevrouw [getuige] had [H] ook geen kluis in zijn of haar huis of bij de bank.
(…)
8. Bent u op de hoogte van een door uw overleden echtgenoot, de heer [H] , aan de heer [B] te [plaats] verstrekte geldlening?
Antwoord:
Nee, zoals reeds eerder vermeld, was [H] volgens mevrouw [getuige] niet vermogend en had hij van niemand geld tegoed. Van een vordering op [B] of op anderen is haar dan ook helemaal niets bekend. Zij heeft hier nooit iets over gehoord of van gemerkt.
Begin 2011, toen de lening aan [B] zou zijn verstrekt, had [H] het financieel zeer zwaar en kon maar met moeite voorzien in zijn levensonderhoud. Het lijkt mevrouw [getuige] dan ook onmogelijk dat hij in die periode contant € 300.000 aan [B] zou hebben verstrekt.”
In een vaststellingsovereenkomst van 18 juli 2013 is het volgende vermeld:
“VASTSTELLINGSOVEREENKOMST
De vennootschap onder firma [C] V.O.F. (…) is op 6 februari 1996 aangegaan tussen de firmanten:
1. [B] , geboren op [geboortedatum 2] 1959 (…) datum van in functie treden 6 februari 1996
2. [D] , geboren op [geboortedatum 3] 1978 (…); datum van in functie treden 6 februari 1996
3. [A] , geboren op [geboortedatum 4] 1987 (…); datum van in functie treden 1 januari 2006 en feitelijk (maar niet formeel) uitgetreden per 1 januari 2013.
Tussen firmanten is verschil van mening ontstaan, waardoor het wenselijk wordt geacht om de samenwerking binnen genoemde vennootschap onder firma te beëindigen.
Teneinde deze beëindiging daadwerkelijk tot stand te brengen, is een balans opgesteld per 31 december 2012, waarbij alle activa en passiva van [C] V.O.F. zijn opgenomen tegen de waarde in het economisch verkeer.
Vervolgens is voor elk van de firmanten vastgesteld tot welk deel van het ondernemingsvermogen (dat is vastgesteld als de resultante van bezittingen minus schulden) ieder van hen gerechtigd is.
De verdeling naar de firmanten zal daarna als volgt plaatsvinden:
a. door de firmant [D] zal het volgende uit de firma worden verworven:
1. de werkplaats met ondergrond, staande en gelegen aan [adres 3] 40 en 42 te [postcode] [plaats]
2. € 125.000 in contanten, te voldoen uiterlijk binnen vier weken na heden
c. alle overige activa en passiva verblijven aan de firmant [B] en deze zal de afwikkeling van de huidige vennootschap onder firma, alsmede de afrekening met de firmant [A] voor zijn rekening nemen.
Nadat verdeling van de activa en passiva op bovenomschreven wijze heeft plaatsgevonden zal afwikkeling van de vennootschap onder firma plaatsvinden middels inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Firmanten hebben vervolgens niets meer van elkaar te vorderen en verlenen elkaar nu voor alsdan finale kwijting.”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur terecht de omzetbelasting nageheven wegens een in de kas ontbrekend bedrag?
2. Is de boete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor dat wat hieraan op zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.