Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4274, 15/7004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4274, 15/7004

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 juli 2017
Datum publicatie
2 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:4274
Formele relaties
Zaaknummer
15/7004

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag omzetbelasting. Bewijsaanbod. Vergrijpboete. Redelijke termijn.

Belanghebbende is een v.o.f. Bij een boekenonderzoek constateert de inspecteur een hoog negatief kassaldo en een negatief netto privé van één van vennoten. De inspecteur concludeert daaruit dat er omzet niet is verantwoord. In geschil is of de naheffingsaanslag en vergrijpboete terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op het bestaan van een lening waarmee het kasverschil zou zijn verklaard.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur gerede twijfel heeft doen ontstaan over het bestaan van de lening. Het ter zitting gedane aanbod van belanghebbende om getuigen te horen verklaart de rechtbank tardief.

De rechtbank oordeelt wel dat de inspecteur het bedrag van de niet verantwoorde omzet te hoog heeft vastgesteld en de naheffingsaanslag daarom moet worden verminderd.

De vergrijpboete wegens grove schuld is terecht opgelegd. Wel vermindert de rechtbank de boete overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag en wegens overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

zaaknummer: BRE 15/7004

uitspraak van 17 juli 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] V.O.F., gevestigd te [plaats Y],

belanghebbende

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (het naheffingstijdvak) heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ter grootte van € 55.563. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende bij daartoe strekkende beschikkingen een boete opgelegd van € 13.890 en heffingsrente in rekening gebracht van € 5.205.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen bezwaar gemaakt.

1.3.

Op 29 oktober 2015 heeft belanghebbende tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.

1.4.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 12 november 2015 de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.5.

Belanghebbende heeft (ook) daartegen beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.

1.6.

De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017.

Van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.

Dit beroep is gelijktijdig behandeld met de beroepen met de zaaknummers BRE 15/7002, BRE 15/7003, BRE 15/7898, BRE 15/7899, BRE 16/4317, BRE 16/4318, BRE 16/4319, BRE 16/4320, BRE 16/4321 en BRE 16/4322.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit de handel in en het verhuren van nieuwe en gebruikte personenauto’s en bedrijfsauto’s. In het naheffingstijdvak waren [H] (hierna: H) en diens zonen [A] en [D] de firmanten van belanghebbende.

2.2.

Op 3 december 2014 is de inspecteur begonnen aan een boekenonderzoek bij belanghebbende. Per brief van 19 januari 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat voor het jaar 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting zal worden opgelegd en in een andere brief met dezelfde dagtekening heeft de inspecteur medegedeeld dat in verband met die naheffingsaanslag tevens een boete zal worden opgelegd. Aan het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur het volgende ten grondslag gelegd:

“In de kas administratie van de onderneming op 9 december 2011 blijkt een negatieve kas van € 308.289,20. Rekening houdende met dit negatieve kassaldo en het negatieve netto privé van [H], wordt de omzet met € 348.000,- (inclusief 19% omzetbelasting) verhoogd.

Dat betekent dat er een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2011 moet worden opgelegd van € 55.563,-.”

De naheffingsaanslag met de boetebeschikking en beschikking heffingsrente zijn eveneens gedagtekend 19 januari 2015.

2.3.

Per brief van 27 januari 2015, door de inspecteur ontvangen op 28 januari 2015, heeft belanghebbende tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen bezwaar gemaakt.

2.4.

Naar aanleiding van de bij het boekenonderzoek opgedane bevindingen hebben tussen partijen e-mailwisselingen en briefwisselingen plaatsgevonden. In zijn brief van 27 maart 2015 aan de inspecteur heeft de gemachtigde onder meer het volgende medegedeeld:

“Door [C] is een contante storting geboekt. Naar recentelijk is gebleken is een lening afgesloten met [B] begin 2011. De geboekte storting vanuit privé dient derhalve ongedaan te worden gemaakt.”

2.5.

Met dagtekening 1 april 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbende de inspecteur een brief gestuurd die op 3 april 2015 is ontvangen en waarin belanghebbende opkomt tegen de door de inspecteur vastgestelde negatieve kas.

2.6.

Op 12 november 2015 heeft de inspecteur de bestreden uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar afgewezen.

2.7.

Op 2 december 2015 heeft de inspecteur het rapport van het boekenonderzoek uitgebracht. Volgens dit controlerapport, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, voldoet de administratie van belanghebbende niet aan de daaraan gestelde eisen. Zo wordt in paragraaf 3.4 van het rapport melding gemaakt van vele gebreken in de kasadministratie die volgens de inspecteur de conclusie rechtvaardigen dat de kasadministratie geen getrouw beeld geeft van de ontvangsten en uitgaven van de onderneming.

2.8.

In paragraaf 3.3.1 van het controlerapport wordt melding gemaakt van een negatief kassaldo dat door de adviseur aanvankelijk was weggewerkt door het inboeken van een drietal storting uit privémiddelen van in totaal € 294.554,73. In deze paragraaf is verder te lezen dat de inspecteur navraag heeft gedaan naar de herkomst van deze privémiddelen en daarop als verklaring werd gegeven dat recentelijk was gebleken dat H € 300.000 had geleend van [B] (hierna: B) te [plaats X]. Deze verklaring is onderbouwd met een schriftelijke overeenkomst van geldlening, gedagtekend 3 januari 2011 (hierna: de Overeenkomst). In de Overeenkomst, die in kopie tot de gedingstukken behoort, is vermeld dat de lening in contanten is verstrekt en dat deze vóór 3 januari 2014 in contanten, verhoogd met € 18.000 rente, moet worden afgelost. In de Overeenkomst staan onder de namen van H en B twee handtekeningen. Tevens behoort tot de gedingstukken de kopie van een stuk dat is gedagtekend 3 januari 2014 en waarin wordt vermeld dat H op die datum de gehele lening, inclusief € 18.000 rente, in contanten heeft afgelost (hierna: het Betalingsbewijs). Ook in dit stuk staan onder de namen van H en B twee handtekeningen. B is op [datum] 2014 overleden.

3 Geschil

3.1.

Ter zitting is komen vast te staan dat enkel nog in geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd en of de heffingsrente terecht en naar het juiste bedrag in rekening is gebracht. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking.

3.3.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep dat is gericht tegen de uitspraak op bezwaar.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten