Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1572, 17/00847

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1572, 17/00847

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 april 2019
Datum publicatie
28 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:1572
Formele relaties
Zaaknummer
17/00847

Inhoudsindicatie

BTW-compensatiefonds. De in art. 4, lid 1, onderdeel b Wet BCF opgenomen uitsluitingsgrond is van toepassing op de activiteiten van het cultureel jongerencentrum. Belanghebbende ontvangt geen BTW-compensatie hiervoor.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00847

Uitspraak op het hoger beroep van

Gemeente Meierijstad ,

gevestigd te Veghel ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 oktober 2017, nummer BRE 16/3870 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft ten name van belanghebbende een BCF-beschikking (een beschikking op de voet van de Wet op het BTW-compensatiefonds) gegeven over het jaar 2010. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 3 mei 2016 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de bijdrage uit het BTW-compensatiefonds over 2010 vastgesteld op € 2.226.676.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de bijdrage uit het BTW-compensatiefonds voor 2010 vastgesteld op € 2.226.791, de beschikking heffingsrente vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 990 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 aan deze vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 januari 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, [A] , [B] , [C] en als gemachtigden, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft ook nog een cijfermatig overzicht overgelegd.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Eind jaren ’90 heeft belanghebbende in [plaats] een cultureel jongerencentrum met de naam “ [D] ” ( [D] ) opgericht. [D] is gehuisvest in een pand dat in eigendom is van belanghebbende en wordt voor rekening en risico van belanghebbende geëxploiteerd.

2.2.

In de jaren voor 2000 bestond in [plaats] een aanzienlijke overlast van jongeren in de buitenruimte. Belanghebbende heeft zich blijkens het voorstel van de raad van de gemeente van [datum] 2003 met [D] ten doel gesteld jongeren in haar gemeente de mogelijkheid te bieden hun vrije tijd op een zinvolle wijze in te vullen. Hiertoe worden in [D] diverse activiteiten georganiseerd, waaraan jongeren kunnen deelnemen. Voor [D] werken uitsluitend gecertificeerde jongerenwerkers. De activiteiten betreffen onder andere het organiseren van open inloopavonden, gesprekken met jongeren die over de schreef zijn gegaan of dreigen te gaan, bandpresentaties, cursussen en voorlichting op het gebied van weerbaarheid en opvoeding, danceparty’s, LAN-party’s, sportactiviteiten en activiteiten voor meiden die op het voortgezet onderwijs zitten. De meeste activiteiten zijn gratis, maar voor het gebruik van de muziekruimte met installatie moet een vergoeding van € 25 per dag worden betaald, en ook voor de consumpties die aan de bar verkrijgbaar zijn moet de kostprijs worden betaald.

2.3.

In het gebouw van [D] wordt ook een ruimte gebruikt voor het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), dat inhoud geeft aan prestatieveld 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De activiteiten in dit kader bestaan uit het gratis aan ouders en jongeren verstrekken van informatie, het signaleren van hulpbehoefte, het doen van de intake voor het gemeenschappelijk hulpaanbod en het verzorgen van licht-pedagogische hulp. Voorts is er in het gebouw een ruimte voor het Vluchtelingenwerk.

2.4.

Belanghebbende heeft in 2010 investeringen gedaan in geluidsisolatie en in energiebesparing in het gebouw van [D] middels een doos-in-doosconstructie. Als voorbeeld van deze investeringen bevinden zich in het dossier een factuur voor de levering van isolatiemateriaal aan [D] en een factuur voor de levering van zonwering (6x screen met oogwindwerk) ter zake van het project: Jongerenwerk [D] aan belanghebbende.

2.5.

In een brief van 31 juli 2015 van de heer [E] van de Belastingdienst aan belanghebbende staat onder meer het volgende:

‘Onder verwijzing naar de door ons ter zake gevoerde correspondentie, stel ik de bijdrage uit het BTW-compensatiefonds over het jaar 2010 voor de gemeente [plaats] nader vast op € 2.226.467. Het verschil tussen de verstrekte en de nader vastgestelde bijdrage zal worden teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 212. Binnenkort ontvangt u een beschikking (..) Deze brief betreft de motivering van die beschikking.(…)’

2.6.

In een brief van 29 september 2015 van de Inspecteur aan belanghebbende staat onder meer het volgende:

‘U heeft over het tijdvak 1 januari 2010 t/m 31 december 2010 te veel compensabele BTW ontvangen. Ik verwijs daarvoor naar de brief van 31 juli 2015 van [E] . Het gaat om een bedrag van € 212. Daarnaast bent u over dit bedrag heffingsrente verschuldigd. (…) Ik verzoek u de te veel ontvangen compensabele BTW, inclusief heffingsrente in totaal € 240 te betalen.(…)’

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is allereerst of de door belanghebbende in 2010 verworven goederen en diensten ter zake van het pand door haar in hun geheel zijn gebezigd anders dan in het kader van haar onderneming als bedoeld in artikel 3, slotzin, van de Wet op het BTW-compensatiefonds (Wet BCF).

3.2.

Voor zover belanghebbende de goederen en diensten heeft gebezigd anders dan in het kader van haar onderneming, is in geschil of de goederen en diensten zijn gebezigd ten behoeve van het bestemmingsplan met nieuwbouw rondom het voormalige zwembad, of ten behoeve van de prestaties in het gebouw van [D] . In het laatste geval spitst het geschil zich toe op de vraag of ingeval de exploitatie van het jongerencentrum in het kader van een onderneming zou plaatsvinden de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letters d en f, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) hierop van toepassing zou zijn en op welke activiteiten dit dan het geval is. Indien die vrijstelling aan de orde is, is BTW-compensatie op basis van artikel 4, lid 1, onderdeel b, Wet BCF uitgesloten.

3.3.

Belanghebbende stelt dat de verworven goederen en diensten in hun geheel zijn gebezigd anders dan in het kader van een onderneming, en niet ten behoeve van activiteiten die zijn vrijgesteld volgens artikel 11 van de Wet OB. Indien dit niet het geval is, stelt belanghebbende zich op het standpunt dat een deel van de gedane uitgaven voor BTW-compensatie in aanmerking komt in verband met haar activiteiten met betrekking tot jeugdzorg (CJG en Jeugdwet).

3.4.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de verworven goederen en diensten ten minste gedeeltelijk zijn gebezigd in het kader van de onderneming van belanghebbende. In zoverre kan van een recht op BTW-compensatie geen sprake zijn. Voor zover de verworven goederen en diensten zijn gebezigd anders dan in het kader van de onderneming van belanghebbende, zijn zij gedeeltelijk gebezigd voor het verrichten van prestaties, al dan niet tegen vergoeding, die indien zij door een ondernemer zouden worden verricht, zijn vrijgesteld ingevolge artikel 11 van de Wet OB.

3.5.

Evenals bij de Rechtbank is niet meer in geschil is dat [D] met haar activiteiten voor het Vluchtelingenwerk anders dan in het kader van haar onderneming heeft gehandeld, en dat ter zake recht bestaat op BTW-compensatie.

3.6.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.7.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en tot vaststelling van de BCF-beschikking ter hoogte van primair € 2.227.816 en subsidiair € 2.227.115. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing