Hoge Raad, 19-03-2021, ECLI:NL:HR:2021:410, 19/02658
Hoge Raad, 19-03-2021, ECLI:NL:HR:2021:410, 19/02658
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 maart 2021
- Datum publicatie
- 19 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:410
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2019:1572
- Zaaknummer
- 19/02658
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/02658
Datum 19 maart 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 april 2019, nr. 17/00847, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 16/3870) betreffende een ten aanzien van belanghebbende voor het jaar 2010 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 9, lid 4, van de Wet op het BTW-compensatiefonds.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.