Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1586, 18/00162

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1586, 18/00162

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 april 2019
Datum publicatie
3 juli 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:1586
Formele relaties
Zaaknummer
18/00162

Inhoudsindicatie

Belanghebbende exploiteert een coffeeshop. Voor 2010 is niet de vereiste aangifte IB/PVV gedaan. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende levert niet het overtuigende bewijs dat en in hoeverre de aanslag te hoog is. Het Hof voegt hier aan toe, dat in een situatie als de onderhavige waarbij geen harde cijfers betreffende de inkoop bekend zijn, het resultaat slechts door schatting kan worden bepaald. Bij een dergelijke schatting kan geen sprake zijn van een exacte berekening van het behaalde voordeel, maar is slechts relevant of de schatting redelijk is, dat wil zeggen niet willekeurig is bepaald. Daarbij geldt dat de Inspecteur bij het schatten van het inkomen, met alle onzekerheden die er zijn, niet aan de lage en voorzichtige kant behoeft te zitten, zolang de schatting maar niet onredelijk is. Het Hof is dan ook met de Rechtbank van oordeel dat de schatting van de Inspecteur niet onredelijk is.

Verzuimboete terecht opgelegd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00162

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 februari 2018, nummer BRE 16/9478 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde afwijzing op het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2010 en de daarbij behorende boetebeschikking en beschikking heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.000.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.661 alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 4.920. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 17.946.

1.2.

Het bezwaar tegen deze aanslag is door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard en tevens is het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. Het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de beslissing van de Inspecteur om geen ambtshalve vermindering van de aanslag te verlenen, is door de Rechtbank aangemerkt als een bezwaar tegen deze beslissing en de Rechtbank heeft dit bezwaarschrift doorgezonden naar de Inspecteur. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 21 oktober 2016 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 8 maart 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Beide partijen zijn - met voorafgaande kennisgeving aan het Hof - niet verschenen.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende exploiteerde vanaf 1 oktober 1991 tot 30 september 2011 een coffeeshop in [woonplaats] in de vorm van een eenmanszaak, handelend onder de naam “ [Coffeeshop] ” (hierna: de coffeeshop).

2.2.

Hoewel daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand heeft belanghebbende geen aangifte IB/PVV over het jaar 2010 gedaan.

2.3.

Met dagtekening 13 juli 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat de aanslag IB/PVV over het jaar 2010 ambtshalve aan belanghebbende zal worden opgelegd en dat gelijktijdig een verzuimboete ingevolge artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zal worden opgelegd.

2.4.

De Inspecteur heeft vervolgens de aanslag IB/PVV over het jaar 2010 ambtshalve opgelegd. In hetzelfde geschrift is bij beschikking een verzuimboete opgelegd en bij beschikking een bedrag aan heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht.

2.5.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij e-mail van 20 mei 2014 het volgende gemeld:

“Op grond van artikel 17 van het Besluit fiscaal bestuursrecht van 18 december 2009 (…) is het in principe mogelijk om aanslagen inkomstenbelasting ambtshalve te herzien.

(…)

Uit deze regels kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

- (…)

- zolang er geen aangiften inkomstenbelasting betreffende de jaren 2009 tot en met 2011 worden verstrekt, kunnen deze jaren eveneens niet ambtshalve worden verminderd.

Graag verneem ik daarom van u of u voor 24 mei aanstaande (…) aangifte inkomstenbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2011 kunt doen (…).”

2.6.

Met dagtekening 26 mei 2014 heeft belanghebbende een aangifte IB/PVV 2010 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 791.685 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.427.

2.7.1.

De Inspecteur heeft deze aangifte aangemerkt als bezwaarschrift. Naar aanleiding van dit bezwaarschrift heeft de Inspecteur op 21 januari 2015 een boekenonderzoek (hierna: het onderzoek) bij belanghebbende ingesteld. Doel van het onderzoek was feiten en gegevens te verzamelen ten behoeve van de beoordeling van de ingediende bezwaarschriften tegen de aanslagen IB/PVV over de jaren 2009 tot en met 2011. In het naar aanleiding hiervan opgesteld rapport is onder meer het volgende opgenomen:

“Gebeld met de voormalige adviseur de heer [A] en gevraagd naar ontbrekende administratie, (…)

Gevraagd hoe hij de omzet heeft bepaald. De heer [A] verklaart dat hij maandelijks overzichten uit het kassasysteem kreeg aangeleverd. De omzet heeft hij dus met maandbedragen in de financiële administratie geboekt. (…)

Ik vraag hoe de heer [A] de inkopen heeft bepaald. De heer [A] verklaart dat dit niet aan de hand van primaire bescheiden is gegaan maar op basis van de formule 60% x verkopen = inkopen. In overleg met de heer [belanghebbende] geen 50% gehanteerd. Dit omdat men i.v.m. concurrentie geen brutowinstpercentage van 100% van de inkopen haalt. (…)”

2.7.2.

Het onderzoeksrapport vermeldt, dat - uitgaande van de door belanghebbende aangegeven bedragen, de aanwezige kassa-overzichten en een gehanteerd brutowinstpercentage van 100% - het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2010 dient uit te komen op € 1.014.831.

2.8.

Op 14 juli 2015 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.

2.9.

Belanghebbende heeft een tegenonderzoek laten uitvoeren door [B] (hierna: het tegenonderzoek). De conclusie uit het tegenonderzoek is dat de Inspecteur van onjuiste inkoopprijzen van softdrugs is uitgegaan, dat bij het bepalen van de winst uit onderneming dient te worden uitgegaan van een brutowinstpercentage van 89% in plaats van 100% en dat de belastbare winst uit onderneming dientengevolge te hoog is vastgesteld. Volgens de conclusie van het tegenonderzoek dient de door de Inspecteur berekende correctie over het jaar 2010 € 70.445 lager te worden vastgesteld.

2.10.

De Rechtbank heeft ten aanzien van de beslissing op het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV over het jaar 2010, geoordeeld dat die beslissing een voor bezwaar vatbare beschikking is en dat het ingediende beroepschrift in zoverre als een bezwaarschrift tegen die beschikking moet worden aangemerkt en dat de Inspecteur alsnog op dit bezwaar moet beslissen.

2.11.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2016 het bezwaar tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering ongegrond verklaard.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de aanslag naar het juiste bedrag opgelegd?

II. Is terecht en tot het juiste bedrag een verzuimboete over het jaar 2010 opgelegd?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag en vernietiging van de verzuimboete. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing