Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1875, 17/00615 en 17/00616
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1875, 17/00615 en 17/00616
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 april 2019
- Datum publicatie
- 26 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:1875
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:4273, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00615 en 17/00616
Inhoudsindicatie
Artikel 27e AWR. Vereiste aangifte. Omkering en verzwaring bewijslast. Inspecteur heeft aanslag vastgesteld op basis van een redelijke schatting. Grief met betrekking tot verzuimboete tijdens de zitting bij de Rechtbank uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. In hoger beroep kan die grief daarom niet meer slagen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00615 en 17/00616
Uitspraak op het hoger beroep van
[B] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 juli 2017, nummers BRE 15/7003 en 15/7899, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslagen en beschikkingen belastingrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2012 de volgende aanslagen opgelegd:
Een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 35.113. Tegelijk met deze aanslag is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 226 en is belastingrente in rekening gebracht van € 2.904.
Een aanslag premie Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) naar een bijdrage‑inkomen van € 50.064.
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen en beschikkingen bij brief van 4 december 2014 bezwaar gemaakt.
Belanghebbende is bij brief van 29 oktober 2015 in beroep gekomen tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar wat betreft de aanslag IB. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Inspecteur heeft belanghebbende bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2015 niet‑ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren.
De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar niet‑ontvankelijk verklaard, bepaald dat de Inspecteur in totaal € 560 aan dwangsommen aan belanghebbende verschuldigd is, de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bezwaren ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 990 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 november 2018 te ’s‑Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , advocaat te [plaats] , en, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .
[getuige] is als getuige verschenen en gehoord.
De Inspecteur heeft tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende en zijn twee zonen waren gedurende het jaar 2012 de vennoten van [C] V.O.F. (de Vof). De bedrijfsactiviteiten van de Vof bestaan uit de handel in en het verhuren van nieuwe en gebruikte personenauto’s en bedrijfsauto’s. De onderneming is gevestigd op het adres [adres] te [plaats] . Eén van beide zonen ( [A] ) is begin 2012 een eigen eenmanszaak begonnen, waardoor de verdeling van de winst van de Vof voor het boekjaar 2012 is gewijzigd naar 70 procent voor belanghebbende, 30 procent voor [D] en 0 procent voor [A] .
Ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, heeft belanghebbende voor het jaar 2012 geen aangifte IB en Zvw gedaan.
Op 1 oktober 2014 heeft bij belanghebbende een huiszoeking plaatsgevonden. Tijdens deze huiszoeking is in de woning van belanghebbende een bedrag van € 253.337,61 aangetroffen en in beslag genomen.
Op 3 december 2014 is de Inspecteur begonnen aan een boekenonderzoek bij de Vof. Op diezelfde dag heeft de Inspecteur ook de onderhavige aanslagen opgelegd. De aanslag IB is berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.000, bestaande uit – zo is eerst tot uitdrukking gebracht in de uitspraken op bezwaar – € 50.000 aan winst uit onderneming en € 75.000 aan resultaat uit overige werkzaamheden. Daarnaast is door de Inspecteur ambtshalve een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld van € 35.113. De aanslag Zvw is opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld bijdrage‑inkomen van € 50.064 (maximum). Tevens is wegens het niet doen van aangifte een verzuimboete opgelegd.
Op 29 oktober 2015 heeft de Inspecteur het rapport van het boekenonderzoek uitgebracht (hierna: controlerapport). In dit controlerapport, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, is onder meer het volgende vermeld:
“3.3 Kasadministratie
De kasadministratie valt onder verantwoordelijkheid van de heer [B] .
Tijdens de controle is vastgesteld dat er binnen de onderneming een omvangrijke stroom contant geld om gaat zonder dat hiervoor een kasboek wordt bijgehouden. Dit is, gezien de aard van de onderneming en het aantal kasmutaties, vereist dat belastingplichtige dagelijks een gedegen kasadministratie bijhoudt en ook regelmatig controleert. Deze genoemde tekortkomingen zijn ook tijdens het vorige boekenonderzoek geconstateerd, toen is afgesproken/gewaarschuwd dat vanaf 01-10-2013 aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR dient te worden voldaan. De kasbescheiden die er waren worden pas veel later ingeboekt door de adviseur. Hieruit blijkt dat contante uitgaven niet op juiste data geboekt kunnen zijn. Hierdoor geeft de kasadministratie geen getrouw beeld weer van het aanwezige kasgeld op een bepaald moment.
Uit deze kasadministratie blijkt ook dat er in de periode 01-01-2011 t/m 31-12-2013, nooit een kasverschil is geconstateerd. Hieruit blijkt ook dat er geen enkele vorm van controle op de kasadministratie is geweest. Het kassaldo is verder ook een administratief boeksaldo in plaats van het saldo van het werkelijk aanwezige kasgeld. In 2013 worden alle bedragen zelfs op de laatste dag van de maand geboekt.
Negatieve kassaldo’s
In de administratie komen negatieve saldo’s voor.
2011
(…)
2012
In 2012 is de hoogste negatieve kas op 30-04-2012 een bedrag van € 140.981,64. Om deze negatieve kassaldo’s in 2012 weg te werken zijn (…) tijdens het afwerken van de administratie van 2013, diverse voorafgaande journaalposten gemaakt die hun oorsprong vinden in boekjaar 2012. De gesaldeerde uitkomst van deze voorafgaande journaalposten verklaren dat er in 2012 € 49.722,- meer ontvangsten zijn geweest. Per saldo is er daarna nog een correctie nodig om de resterende negatieve saldo’s van totaal € 91.259,64 in de kas te voorkomen. De volgende correctie moet voor 2012 gemaakt worden:
Kas |
€ 59.170,- |
|
Aan verschuldigde BTW |
€ 9.447,- |
|
Aan Omzet |
€ 49.723,- |
De winstcorrectie 2012 voor de inkomstenbelasting moet dan als volgt verdeeld worden:
[B] |
70% van € 49.723,- = |
€ 34.806 |
(…)
6 Inkomstenbelasting [B] (…)
(…)
Analyse contanten stortingen privé bankrekeningen
Er wordt op de privé bank rekeningen contanten gestort waarvan de herkomst onduidelijk is.
Stortingen 2012
(…)
Volgens verklaring van belastingplichtige hebben de stortingen (…), in totaal € 45.170,- betrekking op aflossing, rente en huurinkomsten die in 2012 en eerder contant zijn afgerekend en op het moment van ontvangst niet direct zijn bijgestort op de bankrekening.
Bekijken we de ontvangen huur opbrengsten van alle onroerende zaken, de aflossingen van leningen en de ontvangst van rente, dan constateren wij dat deze nagenoeg alle via de bank worden ontvangen. (…) De gegeven verklaring wordt dan ook niet aannemelijk geacht. Uit het onderzoek blijkt dat niet alle inkomstenbestanddelen zijn aangegeven voor de inkomstenbelasting.
(…)
Vermogensvergelijking [B]
Uit de beschikbare administratie blijkt dat de omzetverantwoording geen betrouwbare basis vormt voor bepaling van de winst. (…) Daarom is er een vermogensvergelijking opgesteld.
Uit deze opstelling blijkt dat de uitgaven niet gedaan kunnen zijn van de aangegeven inkomens, deze waren hiervoor niet toereikend. (…)
Inkomstenbelasting [B] (…)
omschrijving |
2011 |
2012 |
2013 |
Aangegeven belastbaar inkomen |
(…) |
- |
(…) |
Winst uit onderneming na Z.A. |
(…) |
189.121,81 |
(…) |
(…) |
(…) |
||
(…) |
(…) |
||
P.G.A. |
(…) |
12.500 |
(…) |
Onbekende herkomst contanten gelden |
(…) |
45.170 |
(…) |
Neg.Kas 2012 € 49.722 na [K] |
(…) |
34.806 |
(…) |
Correctie hogere MKB-vrijstelling |
(…) |
-33.791,74 |
(…) |
Nader vast te stellen belastbaar inkomen box 1 |
(…) |
247.806,07 |
(…) |
In de uitspraak op bezwaar is ten aanzien van het inkomen uit sparen en beleggen vermeld:
“Het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) is bepaald op € 35.113. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Bezittingen |
|
Bank- en spaartegoeden |
€ 100.000 |
Aandelen obligaties |
€ 16.831 |
Onroerende zaken |
€ 781.000 |
Totaal |
€ 897.831 |
Af; heffingsvrij vermogen |
€ 20.000 -/- |
Belastbaar vermogen |
€ 877.831 |
Fictief rendement 4% |
€ 35.113” |
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen, de verzuimboete en de beschikking belastingrente tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor dat wat hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en, naar het Hof begrijpt, vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning en van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.