Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1975, 18/00046 tot en met 18/00055

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1975, 18/00046 tot en met 18/00055

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 mei 2019
Datum publicatie
17 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:1975
Formele relaties
Zaaknummer
18/00046 tot en met 18/00055
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.92, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 52, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 47

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is bedrijfsadministrateur en directeur-enig aandeelhouder van zijn BV. In de periode 2009-2013 zijn de belastingschulden van de BV betaald door derden (klanten van belanghebbende). Deze bevoorschotters betalen omstreeks 20% in contanten. Vaak is door hen meer betaald dan het verschuldigde. Belanghebbende heeft deze derden in contanten terugbetaald met contante gelden die hij van zijn tante in Hong Kong heeft geleend. Dit alles, aldus belanghebbende, om zijn klanten in staat te stellen te gokken zonder dat “het thuisfront” hiervan op de hoogte zou raken. Het Hof volgt partijen in de conclusie dat daarmee een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 is ontstaan. Aan belanghebbende zijn informatiebeschikkingen (2009-2013) gegeven m.b.t. de administratieplicht (art. 52, lid 2, onderdeel d, AWR) en m.b.t. de informatieverplichting van art. 47 AWR (er zijn door de inspecteur 16 vragen gesteld). Het Hof is van oordeel dat vanwege tekortkomingen in de werkzaamheidsadministratie de informatiebeschikkingen m.b.t. de administratieplicht terecht zijn gegeven. De informatiebeschikkingen die zien op de informatieverplichting zijn m.b.t. 8 vragen terecht gegeven omdat deze vragen niet of niet volledig zijn beantwoord. Het Hof verwerpt belanghebbendes stelling dat omkering en verzwaring van de bewijslast achterwege dient te worden gelaten omdat zich bijzondere omstandigheden zouden hebben voorgedaan.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 18/00046 tot en met 18/00055

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] , te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van14 december 2017, nummers BRE 16/3871 tot en met 16/3874, 16/4957 tot en met 16/4960, 17/515 en 17/517, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde informatiebeschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 16 oktober 2015 zijn aan belanghebbende acht informatiebeschikkingen zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) met betrekking tot de jaren 2010 tot en met 2013 gegeven. De Inspecteur heeft voor de verplichtingen op grond van de artikelen 47 en 53 van de AWR en voor de verplichting op grond van artikel 52 van de AWR per jaar afzonderlijke informatiebeschikkingen gegeven.

Daarnaast zijn met dagtekening 18 november 2015 twee informatiebeschikkingen gegeven met betrekking tot het jaar 2009. Ook hier zijn voor de verplichtingen op grond van de artikelen 47 en 53 van de AWR en voor de verplichting op grond van artikel 52 van de AWR afzonderlijke informatiebeschikkingen gegeven.

1.2.

Deze beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van tien maal € 46; in totaal derhalve € 460. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de Minister van Rechtsbescherming veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 500 vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Daarom is de Minister van Rechtsbescherming ook veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.485 en is hem opgedragen het betaalde griffierecht van in totaal € 460 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden éénmaal griffierecht geheven van € 126 in de zaak met het Hofkenmerk 18/00046. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het Hof heeft aan belanghebbende op 21 september 2018 een brief gestuurd, waarvan een kopie aan de Inspecteur is gestuurd, met voor zover van belang, de volgende inhoud:

“In uw brief van 26 april jl. biedt u aan om, indien en voor zover een en ander niet volgt uit het (Rechtbank) dossier, nogmaals een en ander te verduidelijken over (het verloop van) de lening door de tante.

Indien u dit bewijsaanbod gestand wil doen, verzoekt het Hof u dit vóór het geplande onderzoek ter zitting op 13 december te doen, uiteraard met inachtneming van de regels van een goede procesorde.“

Belanghebbende heeft vervolgens op 26 november 2018 nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 december 2018 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is bedrijfsadministrateur. Hij is directeur van [bedrijf] B.V. (hierna: de BV). Hij houdt alle aandelen in de BV.

2.2.

Op 10 oktober 2014 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij de BV aangekondigd. Het onderzoek had betrekking op de heffing van omzetbelasting, vennootschapsbelasting en loonheffingen. Het onderzoek is gestart op 6 januari 2015.

2.3.

Belastingschulden van de BV zijn in de periode 2009 tot en met 2013 betaald door derden (hierna ook genoemd als “de bevoorschotters”). Omstreeks 20% van deze betalingen is in contanten gedaan. Vaak is door hen ook meer betaald dan het verschuldigde. Belanghebbende heeft deze derden vervolgens in contanten terugbetaald.

2.4.

Volgens een tot de gedingstukken behorende schuldbekentenis van 1 augustus 2013 heeft belanghebbende bij de tante van zijn echtgenote, [A] (hierna: [A] ) wonende te Hongkong, een schuld opgebouwd van 5 miljoen Hongkong dollar.

2.5.

De Inspecteur heeft bij e-mails van 30 januari 2015 en 25 maart 2015 en brief van 11 augustus 2015 vragen aan belanghebbende gesteld. In zijn e-mail van 25 maart 2015 schrijft de Inspecteur bij vragen 10 en 11:

“10) Graag wil ik de administratieve vastleggingen van alle betalingen door relaties aan de Belastingdienst en de terugbetalingen(aflossingen) door [belanghebbende]aan die relaties. Van iedere betaling wil ik kunnen zien door wie die betaald is en wanneer die persoon zijn geld terug heeft gekregen van [belanghebbende] (...).

11) Graag wil ik de namen en adresgegevens van alle betrokken relaties die belastingaanslagen van [de BV] hebben betaald. (...).”

2.5.1.

In zijn brief van 11 augustus 2015 schrijft de Inspecteur:

“(...). De vragen hebben betrekking op de belastingheffing van [de BV] en [belanghebbende].

(...)

10) Ik ben van mening dat sprake is van een zakelijke schuld van [de BV]. Daarom dient daar ook een administratie van te zijn bijgehouden en bewaard. Maar zelfs als het een privé schuld van [belanghebbende] is, moet ook dan een administratie van het verloop van de gestorte bedragen worden bijgehouden en is hij op grond van art. 47 AWR verplicht deze gegevens te verstrekken. (...).

11) (...). Ik verzoek u mij (...) de namen, adressen en woonplaatsen te geven van de personen die in de periode van 2009 tot heden geld hebben geleend aan [belanghebbende] en/of [de BV] of bedragen hebben voorgeschoten voor [belanghebbende] en/of [de BV]. Tevens ontvang ik graag per geldverstrekker de hoogte en een specificatie van het verstrekte bedrag. (...).”

2.6.

Op 16 oktober 2015 zijn met betrekking tot de jaren 2010 tot en met 2013 aan belanghebbende op de voet van artikel 52a van de AWR acht informatiebeschikkingen gegeven. De informatiebeschikkingen, ondertekend namens de Inspecteur door [inspecteur 2] , hebben betrekking op de verplichtingen in de zin van artikel 47, 52 en 53 van de AWR. Vier informatiebeschikkingen - steeds één per jaar - betreffen de verplichtingen van artikel 52 van de AWR, de andere vier zien op de verplichtingen van de artikelen 47 en 53 van de AWR.

2.7.

Met dagtekening 14 september 2015 is aan belanghebbende over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met een vergrijpboete van 100% opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt. Na het instellen van bezwaar heeft de Inspecteur met dagtekening 18 november 2015 aan belanghebbende met betrekking tot het jaar 2009 twee informatiebeschikkingen gegeven. Eén informatiebeschikking, gegeven door [B] , betreft de verplichtingen in de zin van artikel 52, de andere de verplichtingen in de zin van artikelen 47 en 53 van de AWR.

2.8.

De informatiebeschikkingen met betrekking tot de verplichtingen van artikel 52 van de AWR vermelden:

“(...). De vorderingen van u op de BV (...) vallen onder de ‘terbeschikkingsstellingsregeling’ zoals genoemd in artikel 3.92 van de Wet Inkomstenbelasting. Hiervan bent u verplicht een administratie te voeren op grond van artikel 52 lid 2-d van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.

De (…) schulden die u bent aangegaan bij derden vallen ook onder artikel 3.92 omdat dit schulden zijn die rechtstreeks samenhangen met de vordering van u op de BV. (…) Ik heb vastgesteld dat door u in het geheel geen administratie is gevoerd van de werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92;

- er zijn geen vastleggingen van de bedragen die derden aan u ter beschikking hebben gesteld.

- er zijn geen vastleggingen van de bedragen die u ter beschikking heeft gesteld aan de BV.

- er zijn geen vastleggingen van de terugbetalingen door u aan de derden.

- de vorderingen van u op de BV en de schulden van u aan derden zijn niet aangegeven in uw aangiften inkomstenbelasting.(...).

Met deze beschikking stel ik de administratieve gebreken formeel vast.

(Administratieve gebreken kunnen uit de aard der zaak meestal niet met terugwerkende kracht worden hersteld aangezien de hiervoor noodzakelijke gegevens nu juist ontbreken. Indien u echter van mening bent dat de administratie over het onderhavige jaar alsnog op korte termijn overeenkomstig de wettelijke eisen kan worden opgezet, verzoek ik u hierover contact met mij op te nemen.)”

2.9.

De informatiebeschikkingen met betrekking tot de verplichtingen van artikelen 47 en 53 van de AWR vermelden:

“(…) U hebt niet of niet geheel aan mijn informatieverzoeken voldaan. Op 7 januari en 16 maart 2015, tijdens het boekenonderzoek bij de BV, heb ik uw adviseur, de heer [C] , vragen gesteld over de lening van mevrouw [A] aan u en de leningen van de derden aan u. Op 30-1-2015 heb ik u en uw adviseur schriftelijk vragen gesteld. Hierop heb ik van uw adviseur op 24 februari 2015 gedeeltelijk antwoord gekregen. Op 25 maart heb ik u en uw adviseur schriftelijk vragen gesteld. Hierop heb ik van uw adviseur op 20 juli 2015 gedeeltelijk antwoord gekregen. Op 11 augustus heb ik u en uw adviseur schriftelijk vragen gesteld en heb ik u tevens gewezen op de verplichtingen die u heeft, op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, om mij de gevraagde informatie en bescheiden te verstrekken. Op deze vragen heb ik geen antwoord gekregen. Wel heeft uw advocaat, de heer [D] , in zijn brief van 25 augustus aangegeven vooralsnog geen antwoord te willen geven op mijn vragen. Op 10 september 2015 hebben mijn collega en ik een gesprek gevoerd met u, uw adviseur en uw advocaat, naar aanleiding van mijn aankondiging van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2009. Tijdens dit gesprek is uitgebreid gesproken over de bovengenoemde leningen. Aan het eind van dat gesprek heb ik u en uw adviseur gevraagd of u alsnog bereid was antwoord te geven op de eerder door mij gestelde vragen welke door u nog niet of niet volledig waren beantwoord. Uw adviseur gaf aan van mening te zijn dat hij en u niet verplicht zijn op mijn vragen te antwoorden. In reactie daarop heb ik nogmaals uitgelegd dat beantwoording van de vragen van belang is voor de beoordeling van de fiscale consequenties van de hierboven genoemde feiten. Maar desondanks heeft u geen antwoord gegeven op mijn vragen.”

2.9.1.

Samengevat gaat het om de volgende vragen en verzoeken:

1. Een overzicht van de gelden ontvangen van mevrouw [A] met de data waarop ze zijn ontvangen en hoogte van de bedragen die per keer werden ontvangen.

2. Is er aangifte gedaan, en zo ja waar en wanneer, bij de douane van de invoer van contant geld vanuit Hongkong?

3. Inzage in belanghebbendes paspoort(en), vliegtickets en aankoopbewijzen waaruit blijkt dat hij in Hongkong is geweest.

4. Op welke data is [A] in Nederland geweest?

5. Waarom heeft belanghebbende in de boekhouding van de BV laten boeken dat hij vanuit privé gelden naar de bankrekening van de BV heeft overgemaakt ten behoeve van de belastingschulden van de BV, terwijl dit feitelijk onjuist is?

6. Waarop zijn de bedragen van de privéstortingen die op de grootboekrekening 2109 zijn geboekt gebaseerd?

7. Waarom maakten derden in een groot aantal gevallen te veel geld over aan de Belastingdienst?

8. Waarom werden er vaak deelbetalingen gedaan op belastingaangiften en aanslagen?

9. Waarom werden zelfs zeer geringe bedragen door derden aan de Belastingdienst betaald terwijl u op die momenten zelf beschikte over voldoende liquide middelen?

10. Wie zijn de derden die aan de Belastingdienst de belastingaanslagen en aangiften van de BV hebben betaald?

11. In welke relatie staan deze derden tot u of de BV?

12. Op welke wijze werd door u bijgehouden welke bedragen door derden aan de Belastingdienst waren betaald en welke bedragen door u aan hen waren terugbetaald?

13. Op welke data en voor welke bedragen hebben welke personen geld ten behoeve van de BV betaald aan de Belastingdienst?

14. De derden zouden hun geld na verloop van tijd van u terug hebben ontvangen telkens nadat [A] geld aan u ter beschikking had gesteld. Graag ontvang ik een detailoverzicht per derde en per datum van alle terugbetalingen die zijn gedaan aan derden.

15. Van de derden die met hun onderneming klant zijn van de BV wil ik, op grond van artikel 53 AWR graag weten op welke wijze de door hen ten behoeve van de BV aan de Belastingdienst betaalde bedragen in hun administratie is verwerkt?

16. Op welke wijze gaf u de derden instructies om betalingen aan de Belastingdienst te verrichten en de daarbij behorende bedragen en kenmerken? En zijn daar vastleggingen van?

2.10.

Belanghebbende heeft na de uitspraak van de Rechtbank de zogenaamde TBS-administratie voor de jaren 2009 tot en met 2013 overgelegd.

2.11.

Tot de gedingstukken behoren door belanghebbende overgelegde schematische overzichten van de geldstromen in de jaren 2009 tot en met 2013. Hieruit blijkt het volgende:

2009

2010

2011

2012

2013

totaal

Betalingen bevoorschotters

€ 174.591

€ 127.420

€ 90.991

€ 73.356

€ 110.738

€ 577.096

Lening tante

€ 87.050

€ 105.220

€ 88.823

€ 119.089

€ 127.935

€ 528.117

Per saldo door belanghebbende aan de BV onttrokken

€ 184.896

€ 58.746

€ 94.954

€ 38.587

€ 21.382

€ 398.565

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de in onderdeel 1.1 vermelde informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikkingen.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing