Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2134, 18/00211
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2134, 18/00211
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 juni 2019
- Datum publicatie
- 18 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:2134
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:2022, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00211
Inhoudsindicatie
De in 2008 gevormde herinvesteringsreserve in verband met winst met verkoop onroerende zaken valt vrij in 2011, omdat geen herinvestering heeft plaatsgevonden. Het Hof oordeelt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan de aanschaffing van vervangende onroerende zaken is vertraagd. Er is daarom geen grond voor verlenging van de driejaarstermijn.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00211
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 maart 2018, nummer BRE 16/8449 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.269.553, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.236.378.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 501 en vergoeding van het griffierecht.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 17 mei 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Beide partijen, zijn met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, onder de naam [bedrijf] . De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de verhuur en exploitatie van bedrijfspanden en woningen.
Voor het jaar 2011 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.887 met een winst uit onderneming van € 1.145.
Namens de Inspecteur is in 2012 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangifte IB/PVV 2011. Het boekenonderzoek is gericht op het beoordelen van de gevormde herinvesteringsreserves. Van dat onderzoek is op 11 april 2013 een rapport opgesteld. Uit het rapport volgt dat bij de verkoop van onroerende zaken in 2008 boekwinst is gerealiseerd en dat belanghebbende voor deze boekwinst een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) heeft gevormd. In het rapport is onder meer geconcludeerd dat de HIR, voor een bedrag van € 1.434.706, in 2011 ten gunste van de winst dient vrij te vallen.
De Inspecteur is bij de aanslagregeling van de ingediende aangifte afgeweken en heeft de gevormde HIR tot een bedrag van € 1.434.706 in de winst van belanghebbende opgenomen. Bij het opleggen van de aanslag is tevens heffingsrente in rekening gebracht. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
In een emailbericht van 30 december 2011 van [A] aan [B] (notaris) is het volgende vermeld:
“Hierbij het paspoort van [belanghebbende] .
Hij koopt de panden [adres 1] en [adres 2] voor € 1.100.000,-
Voor mij is ontbindende voorwaarde dat de door mij gesloten overeenkomst met [C] waarin hij de panden voor 15 februari moet afnemen wel of niet door gaat. Hij verwacht financiering te kunnen krijgen maar niets is zeker.
Indien hij geen financiering krijgt gaat zijn koop niet door en kan [belanghebbende] kopen.
Voor [belanghebbende] geld ook weer de ontbindende voorwaarde van het kunnen krijgen van een passende financiering.”
Tot de gedingstukken behoort een niet ondertekend koopcontract van 31 december 2011.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de HIR terecht tot de winst van belanghebbende is gerekend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende binnen de in de wet gestelde termijn een begin van uitvoering heeft gegeven ten aanzien van het vervangende bedrijfsmiddel en zo ja, of sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de aanschaffing van het betreffende bedrijfsmiddel is vertraagd.
Belanghebbende is van mening dat de HIR ten onrechte tot de winst is gerekend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.887. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.