Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:2022, BRE - 16 _ 8449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:2022, BRE - 16 _ 8449

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 maart 2018
Datum publicatie
17 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:2022
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 16 _ 8449
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.54

Inhoudsindicatie

Artikel 3.54, lid 5 onderdeel b, Wet IB 2001 / Vrijval herinvesteringsreserve (HIR)?

Belanghebbende heeft een HIR gevormd. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat binnen de driejaarstermijn een begin van uitvoering is gegeven aan een herinvestering. Nu daarvan geen sprake is, behoeft de vraag of sprake is van voormelde bijzondere omstandigheid geen behandeling meer. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat eerst alles willen verkopen om een overzicht te krijgen van de mogelijke financiering van een herinvestering geen relevante bijzondere omstandigheid is die termijnverlenging rechtvaardigt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/8449

uitspraak van 30 maart 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.269.553 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.16.01, hierna: de aanslag). Gelijktijdig heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 23.347.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2016 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.236.378. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 oktober 2016, ontvangen bij de rechtbank op 26 oktober 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2018 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de verhuur en exploitatie van bedrijfspanden en woningen.

2.2.

Voor het jaar 2011 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.887 met een winst uit onderneming van € 1.145.

2.3.

Namens de inspecteur is in 2012 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangifte IB/PVV 2011. Het boekenonderzoek is gericht op het beoordelen van de gevormde herinvesteringsreserves. Van dat onderzoek is op 11 april 2013 een rapport opgesteld. Uit het rapport volgt dat bij de verkoop van onroerende zaken in 2008 boekwinst is gerealiseerd en dat belanghebbende voor deze boekwinst een herinvesteringsreserve (HIR) heeft gevormd. In het rapport is onder meer geconcludeerd dat de HIR, groot € 1.434.706, in 2011 ten gunste van de winst dient vrij te vallen.

2.4.

De inspecteur is bij de aanslagregeling van de ingediende aangifte afgeweken en heeft de gevormde HIR van € 1.434.706 in de winst van belanghebbende opgenomen. Bij het opleggen van de aanslag is tevens heffingsrente in rekening gebracht. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.

2.5.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de HIR in de winst voor het jaar 2011 van belanghebbende heeft opgenomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende binnen de in de wet gestelde termijn een begin van uitvoering heeft gegeven ten aanzien van het vervangende bedrijfsmiddel en zo ja of sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de aanschaffing van het betreffende bedrijfsmiddel is vertraagd.

3.2.

Belanghebbende is de mening toegedaan dat er een begin van uitvoering is gegeven en dat sprake is van bijzondere omstandigheden die de aanschaffing van het vervangende bedrijfsmiddel hebben vertraagd. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag berekend naar het belastbare inkomen uit werk en woning en de winst uit onderneming zoals in de aangifte is verantwoord. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing