Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2152, 18/00502
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2152, 18/00502
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 juni 2019
- Datum publicatie
- 21 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:2152
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:4600, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1432
- Zaaknummer
- 18/00502
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft, buiten de bezwaartermijn, bezwaar gemaakt tegen het door haar op eigen aangifte afgedragen bedrag aan BPM. De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, doch ambtshalve een teruggaaf verleend en belastingrente vergoed. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij, in verband met het Unierecht, recht heeft op een hogere rentevergoeding dan door de Inspecteur is verleend. Belanghebbende kan, gelet op de toepasselijke nationale bepalingen, geen rechtsmiddel aanwenden tegen (de hoogte) van de ambtshalve vermindering en vergoeding van rente. Het Unierecht staat niet in de weg aan deze nationale bepalingen. Belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van immateriële schade, wettelijke rente over het griffierecht en werkelijk gemaakte (proces)kosten. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat verzuimd is om haar in de bezwaarfase te horen en dat de hoogte van het van haar geheven griffierecht de toegang tot de rechter bemoeilijkt.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00502
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 juli 2018, nummer BRE 18/58, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hoogte van aan belanghebbende vergoede belastingrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 21 maart 2016 aangifte belasting personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan en de belasting (€ 2.282) voldaan op 23 maart 2016. Naar aanleiding van het door haar bij schrijven van 20 mei 2016 tegen dit bedrag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 5 december 2017 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft ambtshalve een teruggaaf verleend van € 115, alsmede € 4 belastingrente vergoed.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard om uitspraak te doen over de ambtshalve beslissing en het verzoek om een rentevergoeding ter zake van de ambtshalve verleende teruggaaf.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 24 mei 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, haar gemachtigde [gemachtigde] , vergezeld door [A] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Op deze zitting is de onderhavige zaak gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken met de kenmerken 18/00503 en 18/00504.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft aangifte BPM gedaan, gedagtekend 21 maart 2016 voor een [automerk] , VIN: [nummer] , en op 23 maart 2016 ter zake een bedrag van € 2.282 aan BPM voldaan.
Gedagtekend 18 mei 2016, ontvangen door de Inspecteur op 20 mei 2016, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.
Bij uitspraak van 5 december 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en ambtshalve een teruggaaf verleend van € 115, alsmede € 4 belastingrente vergoed.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft belanghebbende op grond van het Unierecht recht op een hogere rentevergoeding dan door de Inspecteur is verleend?
II. Is belanghebbende in de bezwaarfase ten onrechte niet gehoord, en dient terugwijzing naar de Inspecteur plaats te vinden?
III. Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
IV. Is van belanghebbende terecht en naar het juiste bedrag griffierecht geheven?
In het geval het hoger beroep gegrond is:
V. Dient wettelijke rente over het griffierecht te worden vergoed?
VI. Heeft belanghebbende recht op vergoeding voor de kosten van bezwaar en de proceskosten, berekend naar de werkelijke kosten?
Belanghebbende beantwoordt de vragen I, II, III, V en VI bevestigend en vraag IV ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur opdat deze belanghebbende kan horen, toekenning van een immateriële schadevergoeding, het vervallen van het geheven griffierecht respectievelijk vermindering van het geheven griffierecht, toekenning van een vergoeding van de wettelijke rente over het verschuldigde griffierecht en een vergoeding voor de kosten van bezwaar en de proceskosten, berekend naar de werkelijke kosten.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.