Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2246, 17/00480

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2246, 17/00480

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 juni 2019
Datum publicatie
23 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:2246
Formele relaties
Zaaknummer
17/00480

Inhoudsindicatie

Belanghebbende en de echtgenoot handelen in onroerende zaken en exploiteren onroerende zaken. De Inspecteur en belanghebbende en de echtgenoot hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is geregeld in welke gevallen een behaald voordeel als resultaat uit overige werkzaamheden moet worden aangemerkt en in welke gevallen sprake is van box 3-vermogen. Daarbij ligt de grens bij vervreemding binnen vier jaar.

Ten aanzien van een bepaalde onroerende zaak is het Hof van oordeel dat sprake is van vervreemding binnen vier jaar en dat het behaalde voordeel is belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Daaraan doet niet af dat de juridische levering is uitgesteld naar een datum buiten de vierjaarstermijn. Belanghebbende heeft in hoger beroep niet meer de vrijheid om het voordeel in 2006 in aanmerking te nemen in plaats van 2007, aangezien de Inspecteur niet meer in staat is het voordeel in het jaar 2006 in aanmerking te nemen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00480

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 mei 2017, nummer 14/4752 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.500.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.923, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 473.238 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.923. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht, die bij uitspraak op bezwaar is verminderd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 249.528 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.923 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 februari 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en haar echtgenoot, bijgestaan door haar gemachtigde, [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] . Op deze zitting zijn gezamenlijk doch niet gevoegd behandeld de onderhavige zaak en de zaken met kenmerk 17/00481 tot en met 17/00487 inzake de echtgenoot van belanghebbende.

1.6.

Belanghebbende heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende was in de onderhavige jaren gehuwd met [de echtgenoot] (hierna: de echtgenoot).

2.2.

In het onderhavige jaar had de echtgenoot een eenmanszaak handelend onder de naam [de eenmanszaak] (hierna: de eenmanszaak). De ondernemingsactiviteiten van de eenmanszaak bestonden uit de aan- en verkoop alsmede de verhuur van onroerende zaken, als ook uit de bemiddeling in de verhuur van onroerende zaken.

2.3.

Belanghebbende had in het onderhavige jaar tientallen onroerende zaken in eigendom, waaronder een 50%-eigendom van het object gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] (hierna: [adres 1] ). Belanghebbende heeft haar eigendomsdeel verworven op 3 oktober 2003.

2.4.

Belanghebbende, haar echtgenoot en de Belastingdienst hebben in april 2000 een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten. De vaststellingsovereenkomst luidt als volgt (waarbij belanghebbende als partij B wordt aangeduid, de echtgenoot als partij A en de Belastingdienst als partij C):

GESCHIL

Naar aanleiding van een controle uitgevoerd door (…) Partij C zijn correcties aangebracht in de aangiften Inkomstenbelasting over de jaren 1995 tot en met 1997 en de aangiften Vermogensbelasting over de jaren 1994 tot en met 1998 van Partij A. Hiertegen is bezwaar aangetekend door Partij A.

Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de exploitatie van de bij Partijen A en B in bezit zijnde onroerende zaken een onderneming in de zin van artikel 6 Wet Inkomstenbelasting 1964 vormen.

(…)

HET DIENAANGAANDE OVEREENGEKOMENE

Partijen komen het volgende overeen.

(…)

2. De activiteiten m.b.t. de onroerende zaken die in eigendom zijn van partij B (aan- en verkoop, exploitatie) vormt tot en met 2000 geen onderneming in de zin van artikel 6 Wet Inkomstenbelasting. Deze panden worden beschouwd als privé vermogen van partij B. (…) De panden die zij in eigendom heeft dienen minimaal vier jaar in haar bezit te zijn. Mocht een onroerende zaak binnen deze termijn vervreemd worden, dan dient, in geval van een positief rendement, dit saldo als inkomsten uit andere arbeid aangemerkt te worden.

(…)

ONDERDEEL B

Partijen verklaren voorts in het kader van deze vaststellingsovereenkomst nog het volgende te zijn overeengekomen:

(…)

Deze overeenkomst geldt voor Partij B tot en met de aangifte over het jaar 2000. Voor de jaren na 2000 gelden de afspraken indien en voor zover de wettelijke bepalingen onder het nieuwe belastingstelsel ten aanzien van die afspraken dezelfde strekking hebben als de tot 1 januari 2001 geldende wettelijke bepalingen (wet IB 1964).

Deze overeenkomst eindigt aangaande de onderdelen waarop zulks betrekking heeft in elk geval met ingang van het tijdstip waarop:

- een wetswijziging in werking treedt,

- een wijziging in de jurisprudentie plaatsvindt,

- een wijziging in beleid van de Belastingdienst wordt afgekondigd’.

2.5.

Op [datum 1] 2007 is een registerverklaring voor inschrijving van een koopovereenkomst notarieel verleden, gebaseerd op een onderhandse koopakte van [datum 2] 2006. Deze koopovereenkomst is gesloten tussen belanghebbende en haar dochter [dochter 1] (verkopers) en [koper 1] en [koper 2] (kopers) en betreft de verkoop van [adres 1] . In de onderhandse koopakte van [datum 2] 2006 is bepaald dat [adres 1] wordt verkocht tegen een koopprijs van € 1.063.000 en dat de voor overdracht vereiste akte van levering op 1 december 2007 of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen, zal worden verleden. Voorts is bepaald dat de feitelijke levering zal plaatsvinden op 1 april 2006 en dat kopers aan verkopers vanaf 1 april 2006 tot de dag der ondertekening van de notariële akte van levering, wegens het gebruik van het verkochte, een vergoeding van € 2.500 per maand zullen voldoen. De notariële akte van levering is gedateerd [datum 3] 2007.

2.6.

Op 6 augustus 2007 heeft de gemeente [gemeente] een monumentenvergunning afgegeven voor de verbouw van schuren die onderdeel uitmaken van de monumentale woonhoeve op het perceel [adres 1] . De aanvraag daarvoor is gedaan door belanghebbende en haar dochter.

2.7.

Bij brief van 10 april 2006 hebben de heer en mevrouw [A] het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [gemeente] verzocht medewerking te verlenen aan het aanpassen van de bestemming c.q. het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan betreffende het percelen behorende bij [adres 1] . In deze brief staat:

“Wij zijn vanaf 01.04.2006 de nieuwe eigenaren van voormelde Monumentale hoeve en zijn voornemens de opstallen te gaan benutten als privé woonhuis, exposities (schilderijen en beelden), seminars, wijnproeverijen en andere aan cultuur gelieerde evenementen.”

2.8.

De aanslag IB/PVV voor het jaar 2006 is gedagtekend 29 december 2009. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 221.520 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.760. Deze aanslag was eveneens onderwerp van een beroep bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft deze aanslag bij de onderhavige uitspraak verminderd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.760. Dit betreft de procedure met kenmerk 14/4751. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld en de aanslag - zoals nader vastgesteld door de Rechtbank - is daarmee onherroepelijk komen vast te staan.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vragen:

I. Is sprake van een vervreemding van [adres 1] binnen vier jaar na verkrijging in de zin van de vaststellingsovereenkomst en dient het behaalde resultaat met de verkoop van € 249.528 tot het resultaat uit overige werkzaamheden te worden gerekend?

II. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: dient het voordeel in het jaar 2006 in plaats van 2007 te worden belast?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.923. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing